ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 72

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
17 maart 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/434 van de Commissie van 16 maart 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/435 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2014 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven

4

 

*

Besluit (EU) 2015/436 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2014 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie

6

 

*

Besluit (EU) 2015/437 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2014 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie

7

 

*

Besluit (EU) 2015/438 van de Raad van 2 maart 2015 tot vaststelling van het namens de Europese Unie in te nemen standpunt ten aanzien van een besluit van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa opgerichte gemengd comité betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de overeenkomst

8

 

*

Besluit (GBVB) 2015/439 van de Raad van 16 maart 2015 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio

27

 

*

Besluit (GBVB) 2015/440 van de Raad van 16 maart 2015 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Hoorn van Afrika

32

 

*

Besluit (GBVB) 2015/441 van de Raad van 16 maart 2015 tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/96/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden

37

 

*

Besluit (GBVB) 2015/442 van de Raad van 16 maart 2015 tot aanvang van de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) en tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/78

39

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie

41

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie

53

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/434 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

65,8

MA

84,9

TR

86,4

ZZ

79,0

0707 00 05

JO

229,9

MA

183,9

TR

185,1

ZZ

199,6

0709 93 10

MA

119,5

TR

192,4

ZZ

156,0

0805 10 20

EG

45,8

IL

72,7

MA

56,7

TN

57,3

TR

63,6

ZZ

59,2

0805 50 10

TR

61,4

ZZ

61,4

0808 10 80

BR

70,9

CA

81,0

CL

100,9

CN

91,1

MK

25,2

US

166,1

ZZ

89,2

0808 30 90

AR

112,0

CL

133,2

US

124,8

ZA

103,5

ZZ

118,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/4


BESLUIT (EU) 2015/435 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2014

over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 14,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) voorziet in de vorming van een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van deze verordening heeft de Commissie het absolute bedrag van deze marge voor onvoorziene uitgaven voor 2014 berekend (3).

(3)

Na alle andere financiële mogelijkheden te hebben onderzocht om te reageren op onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat het MFK-maximum voor betalingskredieten voor 2014 voor het eerst was vastgesteld in februari 2013, lijkt het noodzakelijk om gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven om de betalingskredieten in de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 te kunnen aanvullen boven het betalingsmaximum.

(4)

Bij de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven moet worden voorzien in een bedrag van 350 miljoen EUR aan betalingskredieten, in afwachting van een akkoord over betalingen voor andere speciale instrumenten.

(5)

Gelet op de zeer bijzondere situatie die zich dit jaar heeft voorgedaan, is voldaan aan de „laatste redmiddel”-voorwaarde van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013.

(6)

Met het oog op de naleving van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013, moet de Commissie een voorstel indienen inzake de verrekening van het betreffende bedrag met de betalingsmaxima van het MFK voor één of meer toekomstige jaren, met inachtneming van het akkoord over betalingen voor andere speciale instrumenten, en onverminderd de institutionele prerogatieven van de Commissie.

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 wordt een beroep gedaan op de marge voor onvoorziene uitgaven om het bedrag van 3 168 233 715 EUR aan betalingskredieten boven het maximum van de betalingskredieten van het meerjarig financieel kader ter beschikking te stellen.

Artikel 2

Het bedrag van 2 818 233 715 EUR wordt in drie tranches verrekend met de marges van de maxima voor betalingskredieten voor de volgende jaren:

a)

2018: EUR 939 411 200

b)

2019: EUR 939 411 200

c)

2020: EUR 939 411 315

De Commissie wordt verzocht tijdig een voorstel in te dienen betreffende het resterende bedrag van 350 miljoen EUR.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 17 december 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

B. DELLA VEDOVA


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2013 betreffende de technische aanpassing van het financieel kader voor 2014 in overeenstemming met de ontwikkeling van het bni (COM(2013) 928).


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/6


BESLUIT (EU) 2015/436 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2014

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1), en met name artikel 4, lid 3,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 11,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft een Solidariteitsfonds van de Europese Unie („het fonds”) opgericht om solidariteit te tonen met de bevolking van door rampen getroffen regio's.

(2)

Artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) staat de beschikbaarstelling van middelen uit het fonds toe binnen het jaarlijkse maximum van 500 miljoen EUR (in prijzen van 2011).

(3)

Verordening (EG) nr. 2012/2002 bevat de voorwaarden waaronder middelen uit het fonds beschikbaar kunnen worden gesteld.

(4)

Italië heeft een aanvraag voor steun uit het fonds ingediend in verband met overstromingen.

(5)

Griekenland heeft een aanvraag voor steun uit het fonds ingediend in verband met een aardbeving.

(6)

Slovenië heeft een aanvraag voor steun uit het fonds ingediend in verband met ijsstormen.

(7)

Kroatië heeft een aanvraag voor steun uit het fonds ingediend in verband met ijsstormen gevolgd door een overstroming,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 46 998 528 EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar gesteld.

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 46 998 528 EUR aan betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 17 december 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

B. DELLA VEDOVA


(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/7


BESLUIT (EU) 2015/437 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2014

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1), en met name artikel 4, lid 3,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 11,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft een Solidariteitsfonds van de Europese Unie („het fonds”) opgericht om solidariteit te tonen met de bevolking van door rampen getroffen regio's.

(2)

Artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) staat de beschikbaarstelling van middelen uit het fonds toe binnen het jaarlijkse maximum van 500 miljoen EUR (in prijzen van 2011).

(3)

Verordening (EG) nr. 2012/2002 bevat de voorwaarden waaronder middelen uit het fonds beschikbaar kunnen worden gesteld.

(4)

Servië heeft een aanvraag ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen in verband met overstromingen.

(5)

Kroatië heeft een aanvraag ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen in verband met overstromingen.

(6)

Bulgarije heeft een aanvraag ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen in verband met overstromingen,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 79 726 440 EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar gesteld.

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 79 726 440 EUR aan betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 17 december 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

B. DELLA VEDOVA


(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/8


BESLUIT (EU) 2015/438 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot vaststelling van het namens de Europese Unie in te nemen standpunt ten aanzien van een besluit van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa opgerichte gemengd comité betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a), in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa (1) („de overeenkomst”) is een gemengd comité opgericht. Op grond van dat artikel dient het gemengd comité in het bijzonder toe te zien op de uitvoering van de overeenkomst.

(2)

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa (2) („de wijzigingsovereenkomst”) is op 1 juli 2013 in werking getreden.

(3)

Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) beschrijft de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

(4)

Het gemengd comité heeft in het kader van zijn bevoegdheid aangegeven dat gemeenschappelijke richtsnoeren moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de consulaten van de lidstaten de overeenkomst op volledig geharmoniseerde wijze uitvoeren en om de verhouding te verduidelijken tussen enerzijds de bepalingen van de overeenkomst en anderzijds de bepalingen van de overeenkomstsluitende partijen die van toepassing blijven op visumkwesties die niet onder de overeenkomst vallen.

(5)

Het gemengd comité heeft op 25 november 2009 bij Besluit nr. 1/2009 dergelijke richtsnoeren vastgesteld. Deze richtsnoeren dienen te worden aangepast aan de nieuwe door de wijzigingsovereenkomst aangebrachte bepalingen van de overeenkomst en aan de wijzigingen van de wetgeving van de Unie inzake visa. Omwille van de duidelijkheid is het wenselijk die richtsnoeren te vervangen.

(6)

Het is passend over te gaan tot vaststelling van het standpunt dat in het gemengd comité namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de vaststelling van de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat in het bij artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa opgerichte gemengd comité namens de Unie moet worden ingenomen betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de overeenkomst, wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het gemengd comité.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 332 van 18.12.2007, blz. 68.

(2)  PB L 168 van 20.6.2013, blz. 11.

(3)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).


DRAFT

BESLUIT Nr. …/2014 VAN HET GEMENGD COMITÉ OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN OEKRAÏNE INZAKE DE VERSOEPELING VAN DE AFGIFTE VAN VISA

van …….

betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de Overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa („de Overeenkomst”), en met name artikel 12,

Overwegende dat de Overeenkomst op 1 januari 2008 in werking is getreden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLOTEN:

Artikel 1

De gemeenschappelijke richtsnoeren voor de uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa worden vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Besluit nr. 1/2009 van het gemengd comité wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …

Voor de Europese Unie

Voor Oekraïne


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE RICHTSNOEREN VOOR DE UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN OEKRAÏNE INZAKE DE VERSOEPELING VAN DE AFGIFTE VAN VISA

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa, die op 1 januari 2008 in werking is getreden, als gewijzigd bij de overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne van 23 juli 2012, die op 1 juli 2013 in werking is getreden („de overeenkomst”), is bedoeld om op basis van wederkerigheid de procedures voor de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van Oekraïne te versoepelen.

De overeenkomst houdt op basis van wederkerigheid juridisch bindende rechten en verplichtingen in voor de versoepeling van de procedures voor de afgifte van visa aan burgers van Oekraïne.

De richtsnoeren die door het bij artikel 12 van de overeenkomst opgerichte gemengd comité („het gemengd comité”) worden vastgesteld, moeten ervoor zorgen dat de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten de bepalingen van de overeenkomst op een correcte en geharmoniseerde wijze uitvoeren. De richtsnoeren maken geen deel uit van de overeenkomst en zijn derhalve niet juridisch bindend. Het wordt echter ten zeerste aanbevolen dat het diplomatiek en consulair personeel bij de uitvoering van de bepalingen van de overeenkomst de richtsnoeren consequent volgen.

De richtsnoeren zijn bestemd om onder de verantwoordelijkheid van het gemengd comité te worden aangepast in het licht van de ervaring met de uitvoering van de overeenkomst. De door het gemengd comité op 25 november 2009 vastgestelde richtsnoeren werden aangepast aan de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa („de wijzigingsovereenkomst”) en aan de nieuwe Uniewetgeving, waaronder Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1) („de Visumcode”).

I.   ALGEMENE ASPECTEN

1.1.   Doel en toepassingsgebied

Artikel 1 van de overeenkomst bepaalt het volgende: „Deze overeenkomst is bedoeld om de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van Oekraïne te versoepelen.”.

De overeenkomst is van toepassing op alle burgers van Oekraïne die een visum voor kort verblijf aanvragen, ongeacht hun land van verblijf.

Artikel 1, lid 2, van de overeenkomst bepaalt het volgende: „Oekraïne mag de visumplicht alleen opnieuw invoeren voor de burgers of bepaalde categorieën burgers van alle lidstaten, niet enkel voor de burgers of bepaalde categorieën burgers van afzonderlijke lidstaten. Indien Oekraïne de visumplicht voor EU-burgers weer invoert, gelden op basis van wederkerigheid voor de betrokken EU-burgers automatisch dezelfde versoepelingen als die welke krachtens deze overeenkomst gelden voor de burgers van Oekraïne.”.

Overeenkomstig de besluiten van de regering van Oekraïne zijn EU-burgers respectievelijk vanaf 1 mei 2005 of 1 januari 2008 vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij voor maximaal 90 dagen naar Oekraïne reizen of op doorreis over het grondgebied van Oekraïne reizen. De regering van Oekraïne behoudt echter het recht om deze besluiten te wijzigen.

1.2.   Toepassingsgebied van de overeenkomst

Artikel 2 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   De bij deze overeenkomst geregelde soepelere afgifte van visa geldt voor burgers van Oekraïne voor zover zij niet zijn vrijgesteld van de visumplicht op grond van de wet- en regelgeving van de Europese Unie of de lidstaten, deze overeenkomst of andere internationale overeenkomsten.

2.   Op kwesties die niet onder de bepalingen van deze overeenkomst vallen, zoals de weigering om een visum af te geven, de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, inreisverboden en uitzettingsmaatregelen, is de nationale wetgeving van Oekraïne, de nationale wetgeving van de lidstaten of het recht van de Europese Unie van toepassing.”

.

Onverminderd artikel 10 (dat bepaalt dat personen die in het bezit zijn van een Oekraïens diplomatiek of biometrisch dienstpaspoort worden vrijgesteld van de visumplicht) heeft de overeenkomst geen gevolgen voor de bestaande regels inzake visumverplichtingen en -vrijstellingen. Aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2) bepaalde categorieën personen zoals civiele vliegtuig- en scheepsbemanningsleden van de visumplicht vrij te stellen, wordt bijvoorbeeld niet geraakt.

Op de kwesties die niet onder de overeenkomst vallen, zoals de weigering om een visum af te geven, de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, inreisverboden en uitzettingsmaatregelen, blijven de Schengenregels en waar passend het nationaal recht van toepassing. Evenzo blijven wat betreft de vaststelling van de voor de verwerking van een visumaanvraag verantwoordelijke Schengenlidstaat de Schengenregels van toepassing. De burgers van Oekraïne dienen derhalve nog steeds hun visum aan te vragen bij het consulaat van de lidstaat die de hoofdbestemming is van hun reis; als er geen hoofdbestemming is, moet de visumaanvraag worden ingediend bij het consulaat van de lidstaat van eerste binnenkomst in het Schengengebied.

Zelfs indien aan de voorwaarden van de overeenkomst is voldaan, bijvoorbeeld wanneer een visumaanvrager van een in artikel 4 genoemde categorie de nodige bewijsstukken betreffende het doel van de reis heeft voorgelegd, maar niet aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) („de Schengengrenscode”) vastgelegde voorwaarden is voldaan, bijvoorbeeld wanneer de persoon niet over een geldig reisdocument beschikt, hij gesignaleerd staat in het SIS of als een bedreiging voor de openbare orde of binnenlandse veiligheid wordt beschouwd, kan afgifte van een visum toch nog worden geweigerd.

De andere in de Visumcode vastgelegde mogelijkheden voor flexibiliteit bij de afgifte van visa blijven van toepassing. Meervoudige visa met een lange geldigheidsduur — tot vijf jaar — kunnen bijvoorbeeld worden afgegeven aan andere categorieën personen dan die welke zijn vermeld in artikel 5 van de overeenkomst, indien aan de voorwaarden van de Visumcode is voldaan (zie artikel 24, lid 2, van de Visumcode). Evenzo blijven de bepalingen van de Visumcode met betrekking tot ontheffing en vermindering van de visumleges van toepassing (zie punt II.2.1.1).

1.3.   Soorten visa die tot het toepassingsgebied van de overeenkomst behoren

Artikel 3, onder d), van de overeenkomst definieert „visum” als „een machtiging of beslissing van een lidstaat die nodig is voor:

inreis voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of in verscheidene lidstaten van in totaal maximaal 90 dagen;

inreis met het oog op doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van meerdere lidstaten;”.

Het volgende soort visa valt onder de overeenkomst:

„C”-visa (visa voor kort verblijf).

De versoepelingen waarin de overeenkomst voorziet, zijn van toepassing zowel op eenvormige visa die geldig zijn voor het hele grondgebied als op visa met een beperkte territoriale geldigheid.

1.4.   Berekening van de toegestane verblijfsduur en in het bijzonder van de periode van zes maanden.

Bij de recente wijziging van de Schengengrenscode is het begrip „kort verblijf” opnieuw gedefinieerd. De nieuwe definitie luidt als volgt: „90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen”.

Als datum van binnenkomst geldt de eerste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten en als de datum van uitreis geldt de laatste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Er wordt uitgegaan van een dynamische referentieperiode van 180 dagen; op elke dag van het verblijf wordt achterwaarts gekeken naar de aan die dag voorafgaande periode van 180 dagen om na te gaan of nog steeds aan de voorwaarden van 90 dagen per 180 dagen wordt voldaan. Dat betekent dat een ononderbroken afwezigheid van 90 dagen recht geeft op een nieuw verblijf van maximaal 90 dagen.

De definitie is op 18 oktober 2013 in werking getreden. Voor de berekening van de duur van het kort verblijf kan een beroep worden gedaan op het online instrument op http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/policies/borders-and-visas/border-crossing/index_en.htm.

Voorbeeld van berekening van de verblijfsduur op basis van de nieuwe definitie:

 

Iemand heeft een meervoudig visum met een geldigheidsduur van één jaar (18.4.2014 — 18.4.2015) en komt voor het eerst de lidstaten binnen op 19.4.2014 en blijft drie dagen. Daarna komt hij op 18.6.2014 opnieuw binnen op het grondgebied van de lidstaten en blijft 86 dagen. Wat is de situatie op bepaalde specifieke data? Wanneer wordt deze persoon opnieuw tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten?

 

Op 11.9.2014: in de afgelopen 180 dagen (16.3.2014 — 11.9.2014) heeft het verblijf van de betrokkene drie dagen (19 — 21.4.2014) plus 86 dagen (18.6.2014 — 11.9.2014) geduurd = 89 dagen. De verblijfsduur is niet overschreden. De betrokkene mag nog één dag blijven.

 

Vanaf 16.10.2014: de betrokkene mag na binnenkomst drie dagen blijven (op 16.10.2014 is het verblijf van 19.4.2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen), op 17.10.2014 is het verblijf van 20.4.2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen) enz.)

 

Vanaf 15.12.2014: de betrokkene mag na binnenkomst 86 dagen blijven (op 15.12.2014 is het verblijf van 18.6.2014 niet meer relevant (buiten de periode van 180 dagen), op 16.12.2014 is het verblijf van 19.6.2014 niet meer relevant enz.)

1.5.   De situatie met betrekking tot de lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, de lidstaten die niet deelnemen aan het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU en de geassocieerde landen

De lidstaten die tot de Unie zijn toegetreden in 2004 (Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije), 2007 (Bulgarije en Roemenië) en 2013 (Kroatië) zijn aan de overeenkomst gebonden vanaf de inwerkingtreding ervan.

Enkel Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië passen het Schengenacquis nog niet volledig toe. Zij zullen nationale visa blijven afgeven die enkel geldig zijn voor hun grondgebied. Zodra deze lidstaten het Schengenacquis volledig uitvoeren, zullen zij de overeenkomst verder toepassen.

In afwachting van de volledige uitvoering van het Schengenacquis blijft op de aangelegenheden die niet onder de overeenkomst vallen het nationaal recht van de betrokken lidstaten toepassing. Vanaf de datum van volledige tenuitvoerlegging van het Schengenacquis, zullen deze aangelegenheden door de Schengenvoorschriften/het nationaal recht worden geregeld.

Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië zijn gemachtigd om door de Schengenstaten en geassocieerde landen afgegeven verblijfstitels, D-visa en visa voor kort verblijf te aanvaarden voor kort verblijf op hun grondgebied.

Overeenkomstig artikel 21 van de overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen moeten alle Schengenstaten de door elkaar afgegeven visa voor verblijf van langere duur en verblijfstitels aanvaarden voor verblijf van korte duur op elkaars grondgebied. De Schengenstaten aanvaarden de door elkaar afgegeven verblijfstitels, D-visa en visa voor kort verblijf voor binnenkomst en kort verblijf op elkaars grondgebied.

De overeenkomst is niet van toepassing op Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, maar behelst gezamenlijke verklaringen waarin wordt aangegeven dat het wenselijk is dat deze lidstaten met Oekraïne bilaterale overeenkomsten over visumversoepeling sluiten.

Op 1 maart 2009 is een bilaterale visumversoepelingsovereenkomst tussen Denemarken en Oekraïne in werking getreden. Tussen Oekraïne en respectievelijk Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn nog geen onderhandelingen over visumversoepeling gevoerd.

Hoewel IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland geassocieerd zijn met Schengen, is de overeenkomst niet van toepassing op deze landen; de overeenkomst bevat evenwel gezamenlijke verklaringen waarin wordt aangegeven dat het wenselijk is dat deze Schengenstaten met Oekraïne bilaterale overeenkomsten over visumversoepeling sluiten.

Noorwegen heeft op 13 februari 2008 een bilaterale overeenkomst over visumversoepeling ondertekend. Deze overeenkomst is op 1 september 2011 in werking getreden.

Zwitserland heeft in november 2011 de onderhandelingen over een bilaterale overeenkomst over visumversoepeling afgerond. IJsland heeft meegedeeld dat onderhandelingen zijn gestart met Oekraïne.

1.6.   Verhouding tussen de overeenkomst en bilaterale overeenkomsten

Artikel 13, lid 1, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   Zodra deze overeenkomst in werking treedt, heeft zij voorrang op de bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Oekraïne, voor zover de bepalingen daarvan betrekking hebben op aangelegenheden die bij deze overeenkomst worden geregeld.”

.

Vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst zijn de bepalingen van de bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten en Oekraïne inzake de aangelegenheden die onder de overeenkomst vallen, niet langer van toepassing. Overeenkomstig het recht van de Unie dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de onverenigbaarheden tussen hun bilaterale overeenkomsten en de overeenkomst weg te nemen.

Artikel 13, lid 2, van de overeenkomst bepaalt evenwel het volgende:

„2.   De bepalingen van voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst gesloten bilaterale overeenkomsten of regelingen tussen afzonderlijke lidstaten en Oekraïne op grond waarvan houders van niet-biometrische dienstpaspoorten zijn vrijgesteld van de visumplicht blijven van toepassing, onverminderd het recht van de betrokken lidstaten of Oekraïne om deze bilaterale overeenkomsten of regelingen op te zeggen of op te schorten.”

.

De volgende lidstaten hebben bilaterale overeenkomsten gesloten met Oekraïne op grond waarvan houders van een dienstpaspoort vrijgesteld zijn van de visumplicht: Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije.

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de overeenkomst heeft artikel 10, lid 2, van de overeenkomst voorrang op deze bilaterale overeenkomsten wat betreft houders van biometrische dienstpaspoorten. Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de overeenkomst blijven deze vóór de inwerkingtreding van de wijzigingsovereenkomst gesloten bilaterale overeenkomsten van toepassing wat betreft houders van niet-biometrische dienstpaspoorten, onverminderd het recht van de betrokken lidstaten of Oekraïne om deze bilaterale overeenkomsten of regelingen op te zeggen of op te schorten. De visumvrijstelling die een lidstaat verleent aan houders van niet-biometrische dienstpaspoorten is enkel van toepassing voor het reizen op het grondgebied van die lidstaat, en niet voor het reizen naar andere Schengenstaten.

Indien een lidstaat met Oekraïne een bilaterale overeenkomst of regeling heeft gesloten over aangelegenheden die niet onder de overeenkomst vallen, blijft die vrijstelling ook na de inwerkingtreding van de overeenkomst van toepassing.

1.7.   Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende de toegang van visumaanvragers en de harmonisatie van de informatie over procedures voor de afgifte van visa voor kort verblijf en over de documenten die moeten worden overgelegd bij het aanvragen van een visum voor kort verblijf

Overeenkomstig deze bij aan overeenkomst gehechte verklaring van de Europese Gemeenschap is met het oog op het verstrekken van coherente en uniforme informatie aan aanvragers algemene informatie gepubliceerd over de toegang tot de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten, de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa en de geldigheid van visa. Deze informatie is te vinden op de website van de EU-delegatie in Oekraïne: http://eeas.europa.eu/delegations/ukraine/index_en.htm.

De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten wordt verzocht deze informatie op grote schaal te verspreiden (o.a. via informatieborden, brochures en websites) en tevens gedetailleerde informatie te verstrekken over de voorwaarden voor afgifte van een visum, de vertegenwoordiging van de lidstaten in Oekraïne en de geharmoniseerde EU-lijst van vereiste bewijsstukken.

II.   RICHTSNOEREN OVER SPECIFIEKE BEPALINGEN

2.1.   Regels die van toepassing zijn op alle visumaanvragers.

Belangrijk: de onderstaande versoepelingen met betrekking tot de visumleges, de duur van de behandeling van een visumaanvraag, vertrek in geval van verloren of gestolen documenten en de verlenging van visa in buitengewone omstandigheden zijn van toepassing op alle burgers van Oekraïne die houder zijn van een visum of een visum aanvragen.

2.1.1.   Visumleges.

Artikel 6, lid 1, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Voor het behandelen van een visumaanvraag van burgers van Oekraïne wordt 35 EUR in rekening gebracht. Het hierboven genoemde bedrag kan worden aangepast volgens de procedure van artikel 14, lid 4.”

.

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, bedragen de leges voor de behandeling van een visumaanvraag 35 EUR. Dit legesbedrag geldt voor alle Oekraïense visumaanvragers (ook voor toeristen) die een visum voor kort verblijf aanvragen, ongeacht het aantal binnenkomsten. Het geldt ook voor visumaanvragen die aan de buitengrenzen worden ingediend.

Artikel 6, lid 2, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Indien Oekraïne de visumplicht voor EU-burgers opnieuw invoert, mag het EU-burgers niet meer dan 35 EUR in rekening brengen voor de behandeling van een visumaanvraag, of het bedrag dat is overeengekomen bij een aanpassing volgens de procedure van artikel 14, lid 4.”

.

Artikel 6, lid 3, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„De lidstaten brengen 70 EUR in rekening voor de behandeling van een visumaanvraag in het geval dat de aanvrager vanwege de afstand tussen zijn woonplaats en de plaats waar de aanvraag is ingediend, heeft gevraagd binnen drie dagen na de indiening een beslissing te nemen over de aanvraag en het consulaat hiermee heeft ingestemd.”

Er zal een legesbedrag van 70 EUR in rekening worden gebracht wanneer de visumaanvraag en de bewijsstukken worden ingediend door een visumaanvrager die verblijft in een oblast waar de lidstaat waarnaar de aanvrager wenst te reizen geen consulaire vertegenwoordiging heeft (de lidstaat heeft er geen consulaat of visumcentrum en is er evenmin vertegenwoordigd door een andere lidstaat waarmee hij een vertegenwoordigingsovereenkomst heeft gesloten) en de diplomatieke of consulaire post ermee heeft ingestemd binnen drie dagen over de visumaanvraag te beslissen. Op het visumaanvraagformulier wordt bewijs van de verblijfplaats verstrekt.

De bedoeling van artikel 6, lid 3, van de overeenkomst is in beginsel dat personen die op grote afstand van een consulaat wonen gemakkelijker een visumaanvraag kunnen indienen. Als een persoon ver moet reizen om een visumaanvraag in te dienen, kan op deze manier de afgifte worden versneld en hoeft de visumaanvrager geen twee keer te reizen.

Om de bovenstaande redenen zal wanneer de standaardtijd voor de behandeling van een visumaanvraag door een specifieke diplomatieke of consulaire post ten hoogste drie dagen bedraagt, het standaardlegesbedrag van 35 EUR in rekening worden gebracht.

In het geval van diplomatieke en consulaire posten die een afsprakensysteem hanteren, wordt de termijn voor het krijgen van een afspraak niet bij de behandelingstijd gerekend (zie ook punt II.2.1.2).

Artikel 6, lid 4, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„4.   Onverminderd lid 5 hoeven de volgende categorieën personen geen leges te betalen voor de behandeling van een visumaanvraag:

a)

naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen), ouders (inclusief voogden), grootouders en kleinkinderen — die op bezoek gaan bij burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven of burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn;”

(N.B. Dit punt heeft betrekking op Oekraïense naaste familieleden die naar een lidstaat reizen om een bezoek te brengen aan legaal in die lidstaat verblijvende burgers van Oekraïne of aan burgers van de Unie die verblijven op het grondgebied van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn. Oekraïense visumaanvragers die familielid zijn van een burger van de Unie in de zin van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), wordt kosteloos en zo spoedig mogelijk via een versnelde procedure een visum afgegeven.

„b)

leden van officiële delegaties van Oekraïne die op officiële uitnodiging deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden;

c)

leden van nationale en regionale regeringen en parlementen, constitutionele hoven en hoogste rechterlijke instanties, indien zij bij deze overeenkomst niet zijn vrijgesteld van de visumplicht;

d)

scholieren, studenten, postdoctoraalstudenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden;

e)

gehandicapten en personen die hen indien nodig begeleiden;” (NB: om te worden vrijgesteld van betaling van de leges moet bewijs worden overgelegd dat elke aanvrager tot deze categorie behoort)

„f)

personen die documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat hun reis om humanitaire redenen noodzakelijk is, bijvoorbeeld om een dringende medische behandeling te ondergaan, in welk geval de vrijstelling ook geldt voor degene die de betrokkene begeleidt, of om een begrafenis van een naast familielid bij te wonen of een ernstig ziek naast familielid te bezoeken;

g)

deelnemers aan internationale sportevenementen en degenen die hen begeleiden;” (NB: enkel professionele begeleiders worden vrijgesteld; supporters zullen bijgevolg niet als begeleiders worden beschouwd)

„h)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's;

i)

deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden en andere gemeentelijke entiteiten;

j)

journalisten en het technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt;” (NB: journalisten die onder artikel 4, lid 1, onder e), van de overeenkomst vallen, vallen onder onderhavig punt)

„k)

gepensioneerden;” (NB: om te worden vrijgesteld van betaling van de leges moet bewijs worden overgelegd van de status van gepensioneerde.)

„l)

chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Oekraïne;

m)

personeel van wagons, koelwagons en locomotieven van internationale treinen die naar de lidstaten reizen;

n)

kinderen die jonger zijn dan 18 jaar en ten laste van de aanvrager komende kinderen van jonger dan 21 jaar;” (NB: om te worden vrijgesteld van betaling van de leges moet bewijs worden geleverd van leeftijd; voor kinderen van jonger dan 21 dient eveneens te worden bewezen dat zij ten laste komen van de aanvrager)

„o)

vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen;

p)

beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen die in de lidstaten worden gehouden;

q)

deelnemers aan door non-profitorganisaties georganiseerde studiebijeenkomsten, conferenties, sportieve, culturele of educatieve evenementen die 25 jaar of jonger zijn;

r)

vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die reizen in verband met een opleiding, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;

s)

deelnemers aan officiële grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's van de Europese Unie, bijvoorbeeld in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI).

De eerste zin is ook van toepassing in geval van doorreis.”

.

De tweede alinea van artikel 6, lid 4, van de overeenkomst geldt uitsluitend wanneer het doel van de reis naar het derde land een van de artikel 6, lid 4, onder a) tot en met s), van de overeenkomst genoemde doelen is, bv. als doorreis nodig is om in een derde land aan een conferentie deel te nemen, familieleden te bezoeken of deel te nemen aan een uitwisselingsprogramma van een maatschappelijke organisatie.

De bovenstaande categorieën worden volledig vrijgesteld van de leges. Artikel 16, lid 6, van de Visumcode bepaalt bovendien het volgende: „In individuele gevallen kan het te betalen bedrag aan visumleges worden kwijtgescholden of verminderd wanneer daarmee culturele of sportieve belangen alsmede belangen op het gebied van buitenlands beleid, ontwikkelingsbeleid en andere vitale openbare belangen of humanitaire redenen gediend zijn.”.

Deze bepaling kan echter niet worden toegepast om in individuele gevallen personen die ver moeten reizen om bij een diplomatieke of consulaire post van de lidstaat een visumaanvraag en bewijsstukken te kunnen indienen en die behoren tot een van de in artikel 6, lid 4, van de overeenkomst genoemde categorieën die van betaling van visumleges worden vrijgesteld, van betaling van het bedrag van 70 EUR aan visumleges vrij te stellen.

Wanneer een lidstaat samenwerkt met een externe dienstverlener kunnen de van betaling van visumleges vrijgestelde categorieën mogelijk toch dienstverleningskosten worden aangerekend.

Artikel 6, lid 5, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„5.   Indien een lidstaat bij het afgeven van visa samenwerkt met een externe dienstverlener mag deze dienstverlener kosten in rekening brengen. Deze dienstverleningskosten moeten in verhouding staan tot de kosten die de externe dienstverlener moet maken voor het uitvoeren van zijn taken en mogen ten hoogste 30 EUR bedragen. De lidstaten handhaven voor alle aanvragers de mogelijkheid rechtstreeks een aanvraag in te dienen bij hun consulaat. Indien een afspraak moet worden gemaakt voor het indienen van een aanvraag, bedraagt de wachttijd tot de afspraak in de regel ten hoogste twee weken, gerekend vanaf de datum waarop om de afspraak werd verzocht.”

.

Het behoud van de mogelijkheid voor alle categorieën visumaanvragers om hun aanvragen rechtstreeks bij het consulaat in te dienen in plaats van via een externe dienstverlener, impliceert dat er een werkelijke keuze tussen deze twee mogelijkheden moet bestaan. Zelfs indien een rechtstreekse aanvraag niet onder identieke of soortgelijke voorwaarden moet worden georganiseerd als die welke gelden voor een aanvraag via de dienstverlener, mogen deze voorwaarden een rechtstreekse aanvraag in de praktijk niet onmogelijk maken. Het is weliswaar aanvaardbaar dat er in het geval van een rechtstreekse aanvraag een andere wachttijd voor het maken van een afspraak zou gelden, maar die wachttijd mag niet zo lang zijn dat deze aanvraag in de praktijk onmogelijk zou zijn.

2.1.2.   Duur van de behandeling van een visumaanvraag

Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten nemen binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de visumaanvraag en de benodigde bewijsstukken een beslissing over de visumaanvraag.

2.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in individuele gevallen worden verlengd tot 30 kalenderdagen, met name wanneer nader onderzoek van de aanvraag nodig is.

3.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in dringende gevallen worden beperkt tot twee werkdagen of minder.”

.

In beginsel zal binnen tien kalenderdagen vanaf de datum van ontvangst van de volledige visumaanvraag en de bewijsstukken een beslissing worden genomen over de visumaanvraag.

Deze periode kan worden verlengd tot 30 kalenderdagen wanneer nader onderzoek nodig is, bijvoorbeeld wanneer de centrale autoriteiten moeten worden geraadpleegd.

Deze termijnen beginnen pas te lopen vanaf het moment dat de aanvraag volledig is, d.w.z. vanaf ontvangst van de visumaanvraag en de bewijsstukken.

Bij diplomatieke en consulaire posten die een afsprakensysteem hanteren, wordt de termijn voor het krijgen van een afspraak niet bij de behandelingstijd gerekend. Bij het maken van een afspraak moet in het licht van artikel 7, lid 3, van de overeenkomst rekening worden gehouden met de eventuele urgentie van de visumaanvraag. De afspraak moet in de regel steeds plaatsvinden binnen twee weken gerekend vanaf de datum waarop om een afspraak werd verzocht (zie artikel 6, lid 5, van de overeenkomst). Een langere wachttijd moet worden vermeden, ook in piekperiodes. Het gemengd comité zal hier nauwlettend op toezien. De lidstaten zorgen ervoor dat leden van officiële delegaties van Oekraïne in dringende gevallen, wegens een late uitnodiging, zo snel mogelijk bij een diplomatieke of consulaire post op afspraak kunnen komen om een visumaanvraag in te dienen, bij voorkeur binnen twee werkdagen.

De beslissing om een visumaanvraag sneller te behandelen overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de overeenkomst wordt door het consulaat genomen.

2.1.3.   Verlenging van het visum in buitengewone omstandigheden

Artikel 9 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„Van burgers van Oekraïne die door overmacht niet in staat zijn het grondgebied van de lidstaten binnen de in hun visum vermelde termijn te verlaten, wordt het visum kosteloos volgens de wetgeving van het gastland verlengd voor de periode die nodig is tot hun terugkeer naar hun eigen land.”

.

Wanneer de houder van een visum door overmacht, bijvoorbeeld door verblijf in het ziekenhuis wegens onvoorziene redenen/plotse ziekte/ongeval, niet in staat is het grondgebied van de lidstaat binnen de in het visum vermelde termijn te verlaten, kan het visum worden verlengd overeenkomstig artikel 33, lid 1, van de Visumcode voor zover deze bepaling in overeenstemming is met de overeenkomst (bv. het visum blijft na verlenging een eenvormig visum en de territoriale geldigheid ervan wordt behouden). Op grond van de overeenkomst gebeurt de verlenging in geval van overmacht evenwel kosteloos.

2.2.   Regels die van toepassing zijn op bepaalde categorieën visumaanvragers

2.2.1.   Bewijsstukken betreffende het doel van de reis

De in artikel 4, lid 1, van de overeenkomst genoemde categorieën personen, met inbegrip van chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen, dienen wat het doel van de reis betreft, enkel de in dat artikel vermelde documenten over te leggen. Er mogen voor deze categorieën visumaanvragers geen andere bewijsstukken betreffende het doel van de reis worden verlangd. Zoals artikel 4, lid 3, van de overeenkomst bepaalt, zijn geen andere vormen van motivering, uitnodiging of validering betreffende het doel van de reis nodig.

Als er in individuele gevallen twijfel blijft bestaan over het echte doel van de reis, wordt de aanvrager door de ambassade/het consulaat uitgenodigd voor een (aanvullend) diepgaand gesprek over het echte doel van het bezoek en het voornemen van de aanvrager om terug te keren (zie artikel 21, lid 8, van de Visumcode). In dergelijke gevallen kan de visumaanvrager aanvullende bewijsstukken overleggen of kan de consulaire vertegenwoordiger bij uitzondering om aanvullende bewijsstukken verzoeken. Het gemengd comité zal nauwlettend toezien op deze kwestie.

Op de categorieën die niet in artikel 4, lid 1, van de overeenkomst worden vermeld, blijven wat betreft de bewijsstukken betreffende het doel van de reis de huidige regels van toepassing. Hetzelfde geldt voor documenten voor ouderlijke toestemming voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Op aangelegenheden die niet onder de bepalingen van de overeenkomst vallen, zoals de erkenning van reisdocumenten, medische reisverzekeringen en waarborgen betreffende terugkeer en middelen van bestaan, zijn de Schengenregels of het nationaal recht van toepassing (zie I.1.2).

Overeenkomstig de aan de wijzigingsovereenkomst gehechte verklaring van de Europese Unie over de documenten die moeten worden overgelegd bij het aanvragen van een visum voor kort verblijf, zal „de Europese Unie […] overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder a), van de Visumcode een geharmoniseerde lijst van bewijsstukken opstellen om ervoor te zorgen dat aanvragers uit Oekraïne in principe dezelfde documenten moeten overleggen”. De consulaten van de lidstaten, die werkzaam zijn in het kader van de plaatselijke Schengensamenwerking, wordt verzocht ervoor te zorgen dat Oekraïense visumaanvragers coherente en uniforme basisinformatie wordt verstrekt en in beginsel dezelfde bewijsstukken moeten overleggen ongeacht het consulaat van de lidstaat waarbij zij hun visumaanvraag indienen.

In beginsel moeten bij de visumaanvraag de originele bewijsstukken die op grond van artikel 4, lid 1, van de overeenkomst vereist zijn, worden overgelegd. Het consulaat kan de visumaanvraag echter al in behandeling nemen met een duplicaat of kopie van deze bewijsstukken. Het consulaat kan echter om het originele document verzoeken in geval van een eerste aanvraag en zal om het originele document verzoeken wanneer er in individuele gevallen twijfels bestaan.

Op de onderstaande lijst van autoriteiten staan ook personen die bevoegd zijn om bewijsstukken te onderteken; de Oekraïense autoriteiten dienen de plaatselijke Schengensamenwerking dan ook op de hoogte te houden indien deze personen worden vervangen.

Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   Voor de hieronder genoemde categorieën burgers van Oekraïne volstaan de volgende documenten als rechtvaardiging van het doel van de reis naar de andere partij:

a)

voor leden van officiële delegaties van Oekraïne die op officiële uitnodiging deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden:

een brief van een instantie van Oekraïne waarin wordt bevestigd dat de aanvrager lid is van de delegatie die naar de andere partij afreist om deel te nemen aan een hierboven bedoeld evenement, en een kopie van de officiële uitnodiging;”

De brief van de bevoegde autoriteit moet de naam van de betrokkene vermelden en bevestigen dat hij lid is van een delegatie die naar het grondgebied van een andere partij reist om er deel te nemen aan een officiële ontmoeting. Hoewel een officiële uitnodiging aan een specifieke persoon gericht kan zijn, is het niet noodzakelijk dat de naam van de aanvrager ook op de officiële uitnodiging voor de ontmoeting wordt vermeld.

Deze bepaling is van toepassing op leden van officiële delegaties, ongeacht het soort paspoort dat ze hebben (niet-biometrisch dienstpaspoort of gewoon paspoort).

„b)

voor zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties:

een schriftelijke uitnodiging van een in het gastland gevestigde rechtspersoon of onderneming, of een bureau of filialen daarvan, van nationale of lokale autoriteiten van de lidstaten of van organisatiecomités van handels- en industrietentoonstellingen, -conferenties en -symposia die worden gehouden op het grondgebied van de lidstaten;

c)

voor chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Oekraïne:

een schriftelijke uitnodiging van de nationale vereniging van vervoerders van Oekraïne die internationaal goederenvervoer over de weg verzorgen, waarin het doel, de duur, de bestemming(en) en de frequentie van de reizen staan vermeld;”

De autoriteiten die bevoegd zijn voor internationaal vervoer over de weg en om verklaringen te doen over het doel, de duur, de bestemming(en) en de frequentie van de reizen van chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar het grondgebied van de lidstaten met in Oekraïne geregistreerde voertuigen, zijn de volgende:

1.

Association of International Road Carriers of Ukraine (AsMAP/„АсМАП”)

Postadres:

11, Shorsa str.

Kyiv, 03150, Oekraïne

Ambtenaren bevoegd voor het ondertekenen van uitnodigingen:

 

Kostiuchenko Leonid — voorzitter van de Oekraïense AsMAP;

 

Dokil' Leonid — adjunct-voorzitter van de Oekraïense AsMAP;

 

Kuchynskiy Yurii — adjunct-voorzitter van de Oekraïense AsMAP.

2.

Staatsbedrijf „Service on International Road Carriages” („SIRC”)

Postadres:

57, av. Nauka

Kyiv, 03083, Oekraïne

Tel. +38 044 524 21 01

Fax38 044 524 00 70

Ambtenaren bevoegd voor het ondertekenen van uitnodigingen:

 

Tkachenko Anatolij — directeur van de „SIRC”;

 

Neronov Oleksandr — Eerste vicedirecteur van de „SIRC”.

3.

Ukrainian Road Transport and Logistics Union

Postadres:

28, Predslavinska str.

Kyiv, 03150, Oekraïne

Tel./fax38 044 528 71 30/+38 044 528 71 46/+38 044 529 44 40

Ambtenaar bevoegd voor het ondertekenen van aanvragen:

Lypovskiy Vitalij — voorzitter

4.

All-Ukrainian Association of Automobile Carriers (AAAC) (Всеукраїнська асоціація автомобільних перевізників)

Postadres:

139, Velyka Vasylkivska str.

Kyiv, 03150, Oekraïne

Tel./fax38044-538-75-05, +38044-529-25-21

Ambtenaren bevoegd voor het ondertekenen van uitnodigingen:

 

Reva Vitalii (Віталій Рева) — voorzitter van de AAAC

 

Glavatskyi Petro (Петро Главатський) — vicevoorzitter van de AAAC

e-mail: vaap@i.com.ua

5.

All-Ukrainian Association of Automobile Carriers (AAAC) (Всеукраїнська асоціація автомобільних перевізників)

Postadres:

3, Rayisy Okipnoyi str.

Kyiv, 02002, Oekraïne

Tel./fax38044-517-44-31, +38044-516-47-26

Ambtenaren bevoegd voor het ondertekenen van uitnodigingen:

Vakulenko Volodymyr (Вакуленко Володимир Михайлович) — vicevoorzitter van de AAAC

6.

Oekraïens staatsbedrijf „Ukrinteravtoservice” (Українське державне підприємство по обслуговуванню іноземних та вітчизняних автотранспортних засобів „Укрінтеравтосервіс”)

Postadres:

57, av. Nauky

Kyiv, 03083, Oekraïne

Ambtenaren bevoegd voor het ondertekenen van uitnodigingen:

 

Dobrohod Serhii (Доброход Сергій Олександрович) — directeur-generaal van „Ukrinteravtservice” (tel. +38 044 524-09-99; mobiel: +38 050 463-89-32);

 

Kubalska Svitlana (Кубальська Світлана Сергіївна) — adjunct-directeur-generaal van „Ukrinteravtoservice” (tel. +38 044 524-09-99; mobiel: +38 050 550-82-62);

Gezien de huidige problemen met deze categorie visumaanvragers zal het gemengd comité nauw toezien op de uitvoering van deze bepaling.

„d)

voor het personeel van wagons, koelwagons en locomotieven van internationale treinen die naar de lidstaten reizen:

een schriftelijke uitnodiging van de bevoegde spoorwegmaatschappij van Oekraïne waarin het doel, de duur en de frequentie van de reizen staan vermeld;”

De bevoegde autoriteit voor spoorvervoer in Oekraïne is de State Administration of Railway Transport of Ukraine („Ukrzaliznytsia”/„Укрзалізниця”).

Postadres:

5-7 Tverskaya str.

Kyiv, 03680, Oekraïne

Overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling bij „Ukrzaliznytsia” zijn de volgende ambtenaren verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie over het doel, de duur en de frequentie van de internationale reizen van wagon-, koelwagon- en locomotiefpersoneel naar het grondgebied van de lidstaten:

 

Bolobolin Serhii (Болоболін Сергій Петрович) — eerste directeur-generaal van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 00 10);

 

Serhiyenko Mykola (Сергієнко Микола Іванович) — eerste adjunct-directeur-generaal van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 00 01);

 

Zhurakivskyy Vitaliy (Жураківський Віталій Олександрович) — eerste adjunct-directeur-generaal van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 00 41);

 

Slipchenko Oleksiy (Сліпченко Олексій Леонтійович) — adjunct-directeur-generaal van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 00 14);

 

Naumenko Petro (Науменко Петро Петрович) — adjunct-directeur-generaal van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 00 12);

 

Chekalov Pavlo (Чекалов Павло Леонтійович) — adjunct-directeur-generaal van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 00 13);

 

Matviiv Igor — Afdelingshoofd Internationale Betrekkingen van Ukrzaliznytsia (tel. +38 044 465 04 25).

„e)

voor journalisten en het technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt:

een certificaat of ander document van een beroepsorganisatie of van de werkgever van de aanvrager waaruit blijkt dat de betrokkene een gekwalificeerd journalist is en dat de reis is bedoeld om journalistiek werk te verrichten, of waaruit blijkt dat de betrokkene behoort tot het technisch personeel dat de journalist beroepshalve vergezelt;”

Freelancejournalisten behoren niet tot deze categorie.

Het certificaat of document dat bewijst dat de aanvrager een professionele journalist is en het originele document van de werkgever dat bevestigt dat de reis bedoeld is om journalistiek werk te verrichten of waaruit blijkt dat de betrokkene behoort tot het technisch personeel dat de journalist beroepshalve vergezelt, moet worden overgelegd.

De Oekraïense beroepsorganisaties die bevoegd zijn om te bewijzen dat de betrokkene een gekwalificeerde journalist is, zijn:

1.

National Union of Journalists of Ukraine (NUJU) („Національна спілка журналістів України”, НСЖУ).

De NUJU geeft aan gekwalificeerde persmedewerkers de nationale beroepskaart voor journalisten af alsook de internationale perskaart overeenkomstig de normen van de Internationale Federatie van Journalisten.

Postadres:

27-a Khreschatyk str.

Kyiv, 01001, Oekraïne

Bevoegde persoon:

Nalyvaiko Oleg Igorovych (Наливайко Олег Ігорович) — Hoofd van de NUJU

Tel./Fax38044-234-20-96; +38044-234-49-60; +38044-234-52-09

e-mail: spilka@nsju.org; admin@nsju.org

2.

Independent Media Union of Ukraine (IMUU) („Незалежна медіа-профспілка України”).

Postadres:

Kamer 25,

27 — A, Khreshchatyk Str.,

Kyiv, 01001, Oekraïne

Bevoegde personen:

 

Lukanov Yurii (Луканов Юрій Вадимович) — Hoofd van de IMUU

 

Vynnychuk Oksana (Оксана Винничук) — uitvoerend secretaris van de IMUU

Tel. + 38 050 356 57 58

e-mail: secretar@profspilka.org.ua

„f)

voor deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, zoals universitaire en andere uitwisselingsprogramma's:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie om deel te nemen aan deze activiteiten;

g)

voor scholieren, studenten, postdoctoraal studenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, inclusief in het kader van uitwisselingsprogramma's en andere schoolgerelateerde activiteiten:

een schriftelijke uitnodiging of een inschrijvingsbewijs van de gastuniversiteit, het gastcollege of de gastschool, of een collegekaart of inschrijvingsbewijs van de te volgen cursussen;”

Een collegekaart kan alleen als bewijs van het doel van de reis worden aanvaard als hij is afgegeven door de universiteit, het college of de school waar de studie of opleiding zal plaatsvinden.

„h)

voor deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie: bevoegde instanties, nationale sportfederaties en het Nationaal Olympisch Comité van een van de lidstaten;”

Op de lijst van begeleiders bij internationale sportevenementen worden enkel personen opgenomen die de sporters beroepshalve begeleiden: trainers, masseurs, managers, medisch personeel en het hoofd van de sportclub. Supporters worden niet als begeleiders beschouwd.

„i)

voor deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden en andere gemeentelijke entiteiten:

een schriftelijke uitnodiging van het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van deze steden of andere gemeentelijke entiteiten;”

Het is het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van de stad of de gemeente waar de uitwisseling zal plaatsvinden die bevoegd is om een schriftelijke uitnodiging af te geven. Enkel officiële uitwisselingen vallen onder deze categorie.

„j)

voor naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen), ouders (inclusief voogden), grootouders en kleinkinderen — die op bezoek gaan bij burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven of bij burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn:

een schriftelijke uitnodiging van de gastheer of -vrouw;”

Dat punt heeft betrekking op Oekraïense naaste familieleden die naar een lidstaat reizen om een bezoek te brengen aan legaal in die lidstaat verblijvende burgers van Oekraïne of aan burgers van de Unie die verblijven op het grondgebied van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.

De echtheid van de handtekening van de uitnodiger moet worden bevestigd door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving van het land van verblijf.

Ook moet bewijs worden geleverd van het legaal verblijf van de uitnodiger en van de familieband; bij de schriftelijke uitnodiging van de gastheer of -vrouw kunnen bijvoorbeeld kopieën van documenten worden gevoegd die zijn of haar status aantonen, zoals een kopie van de verblijfstitel en een bewijs van de familieband.

Deze bepaling is ook van toepassing op familieleden van personeel van diplomatieke en consulaire posten die voor een periode van hoogstens 90 dagen naar het grondgebied van de lidstaten reizen om er familie te bezoeken; in dergelijke gevallen dient echter geen bewijs te worden verstrekt van legaal verblijf en van de familieband.

In de aan de wijzigingsovereenkomst gehechte verklaring van de Europese Unie over versoepelingen voor familieleden is bovendien het volgende bepaald: „Ter bevordering van de mobiliteit van een grotere groep personen met familiebanden met burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven (met name zussen en broers en hun kinderen), of met burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, verzoekt de Europese Unie de consulaire posten van de lidstaten ten volle gebruik te maken van de in de visumcode bestaande mogelijkheden om de afgifte van visa aan deze categorie personen te vereenvoudigen, met name door middel van vereenvoudigingen ten aanzien van de vereiste bewijsstukken, vrijstelling van leges en zo mogelijk de afgifte van meervoudige visa.”.

„k)

familieleden die een begrafenisplechtigheid bijwonen:

een officieel overlijdenscertificaat en een bevestiging dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene;”

In de overeenkomst is niet nader bepaald of het bovengenoemd officieel document moet worden afgegeven door de autoriteiten van het land waar de begrafenisplechtigheid zal plaatsvinden of door de autoriteiten van het land van verblijf van de persoon die de plechtigheid wil bijwonen. Officiële documenten van beide landen dienen te worden aanvaard.

Het bovengenoemd officieel overlijdenscertificaat moet worden overgelegd samen met de bevestiging dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene, bv. een geboorte- en/of huwelijksakte.

„l)

voor bezoekers van militaire of civiele begraafplaatsen:

een officieel document waaruit blijkt dat het graf bestaat en blijft voortbestaan en dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene;”

In de overeenkomst is niet vastgelegd of het bovengenoemd officieel document moet worden afgegeven door de autoriteiten van het land waar de begraafplaats zich bevindt of door de autoriteiten van het land van verblijf van de persoon die de begraafplaats wenst te bezoeken. Officiële documenten van beide landen dienen te worden aanvaard.

Het bovengenoemd officieel document waaruit blijkt dat het graf bestaat en blijft voortbestaan moet worden overgelegd samen met de bevestiging dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene.

In de bij de overeenkomst gevoegde verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende de afgifte van visa voor kort verblijf voor het bezoeken van militaire en civiele begraafplaatsen is bepaald dat in de regel visa voor kort verblijf met een geldigheidsduur van maximaal 14 dagen worden verstrekt aan personen die een militaire of civiele begraafplaats bezoeken.

„m)

voor bezoek om medische redenen en voor noodzakelijke begeleiders:

een officieel document van de medische instelling waaruit blijkt dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is en dat de betrokkene onder begeleiding moet reizen, en bewijs van voldoende financiële middelen om de behandeling te betalen;”

Zowel het document van de medische instelling waaruit blijkt dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is en de betrokkene onder begeleiding moet reizen als het bewijs dat de betrokkene over voldoende financiële middelen beschikt voor de medische behandeling, moeten worden overgelegd.

„n)

voor vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die reizen in verband met een opleiding, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie, een bevestiging dat de betrokkene de maatschappelijke organisatie vertegenwoordigt en het oprichtingsdocument van de organisatie uit het desbetreffende register, afgegeven door een nationale instantie overeenkomstig de nationale wetgeving;”

Het document waarmee de registratie van een maatschappelijke organisatie in Oekraïne wordt aangetoond, bestaat uit een brief van de Staatsregistratiedienst van Oekraïne met informatie uit het register van maatschappelijke verenigingen.

„o)

voor beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen die in de lidstaten worden gehouden:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie waaruit blijkt dat de betrokkene deelneemt aan het evenement;

p)

voor vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen:

een schriftelijke uitnodiging van een in Oekraïne geregistreerde religieuze gemeenschap, waarin het doel, de duur en de frequentie van de reizen staan vermeld;”

Het document waarmee de registratie van een religieuze gemeenschap in Oekraïne wordt aangetoond, bestaat uit een uittreksel uit het Centrale Staatsregister van rechtspersonen en particuliere ondernemers waaruit blijkt dat de organisatie en rechtsvorm van een rechtspersoon „religieuze gemeenschap” is.

„q)

voor deelnemers aan officiële grensoverschrijdende -samenwerkingsprogramma's van de Europese Unie, bijvoorbeeld in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI):

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie.”

.

Belangrijk: de overeenkomst doet geen nieuwe aansprakelijkheidsregels ontstaan voor de natuurlijke of rechtspersonen die de schriftelijke uitnodiging afgeven. Op valse uitnodigingen is het desbetreffende EU-recht/nationaal recht van toepassing.

2.2.2.   Afgifte van meervoudige visa

Wanneer de visumaanvrager frequent of regelmatig naar het grondgebied van de lidstaten moet reizen, worden visa voor kort verblijf voor meerdere bezoeken afgegeven; de totale duur van deze bezoeken mag evenwel niet langer zijn dan 90 dagen per periode van 180 dagen.

Artikel 5, lid 1, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van vijf jaar aan de volgende categorieën personen:

a)

leden van nationale en regionale regeringen en parlementen, constitutionele hoven en hoogste rechterlijke instanties, nationale en regionale openbaar aanklagers en hun plaatsvervangers in de uitoefening van hun functie, indien zij bij deze overeenkomst niet zijn vrijgesteld van de visumplicht;

b)

leden van officiële delegaties van Oekraïne die op officiële uitnodiging regelmatig deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties in van een van de lidstaten worden gehouden;

c)

echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen) die jonger zijn dan 21 jaar of ten laste komen van de aanvrager, en ouders (inclusief voogden) die op bezoek gaan bij burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven of bij burgers van de Europese Unie die verblijven in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn;

d)

zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties die regelmatig naar de lidstaten reizen;

e)

journalisten en het technisch personeel dat hen beroepshalve vergezelt.

Wanneer duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen slechts voor een kortere periode geldt, wordt, in afwijking van de eerste alinea, de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode, met name wanneer

in het geval van de onder a) bedoelde personen: de ambtstermijn,

in het geval van de onder b) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de status als lid van een officiële delegatie,

in het geval van de onder c) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van burgers van Oekraïne die legaal in de Europese Unie verblijven,

in het geval van de onder d) bedoelde personen: de geldigheidsduur van de status als vertegenwoordiger van een bedrijfsorganisatie of die van de arbeidsovereenkomst,

in het geval van de onder e) bedoelde personen: de duur van de arbeidsovereenkomst,

korter is dan vijf jaar.”

.

Voor deze categorieën personen is het gezien hun beroepsstatus of de familieband met een burger van Oekraïne die legaal verblijft op het grondgebied van de lidstaten of met een burger van de Europese Unie die verblijft op het grondgebied van de lidstaat waarvan hij onderdaan is, gerechtvaardigd om in de regel een meervoudig visum met een geldigheidsduur van vijf jaar af te geven. In de oorspronkelijke versie van de overeenkomst was bepaald dat „meervoudige visa met een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar” zouden worden verstrekt, waardoor de consulaten vrij konden beslissen over de geldigheidsduur van de visa, evenwel rekening houdend met de beperking tot vijf jaar. In de wijzigingsovereenkomst is bepaald dat visa „met een geldigheidsduur van vijf jaar” worden afgegeven, hetgeen inhoudt dat wanneer een visumaanvrager aan alle voorwaarden van artikel 5, lid 1, van de overeenkomst voldoet, „de diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten meervoudige visa met een geldigheidsduur van vijf jaar [verstrekken]”.

Voor personen die onder artikel 5, lid 1, onder a), van de overeenkomst vallen, moet bewijs worden overgelegd van hun beroepsstatus en de duur van hun mandaat.

Dat geldt echter niet voor deze personen wanneer zij op grond van de overeenkomst zijn vrijgesteld van de visumplicht, d.w.z. voor houders van een diplomatiek paspoort of biometrisch dienstpaspoort.

Voor personen die onder artikel 5, lid 1, onder b), van de overeenkomst vallen, moet worden bewezen dat zij permanent lid zijn van de delegatie en regelmatig aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's moeten deelnemen.

Voor personen die onder artikel 5, lid 1, onder c), van de overeenkomst vallen, moet bewijs van legaal verblijf van de uitnodiger worden overgelegd (zie II.2.2.1).

Voor personen die onder artikel 5, lid 1, onder d) en e), van de overeenkomst vallen, moet bewijs van hun beroepsstatus en de duur van hun activiteiten worden overgelegd.

Artikel 5, lid 2, van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„2.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van een jaar aan de volgende categorieën personen, mits deze in het voorafgaande jaar ten minste één visum hebben verkregen waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat:

a)

chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Oekraïne;

b)

personeel van wagons, koelwagons en locomotieven van internationale treinen die naar de lidstaten reizen;

c)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's, die regelmatig naar de lidstaten reizen;

d)

deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden;

e)

deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden en andere gemeentelijke entiteiten;

f)

vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die regelmatig naar de lidstaten reizen in verband met een opleiding, studiebijeenkomsten of conferenties, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;

g)

deelnemers aan officiële grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's van de Europese Unie, bijvoorbeeld in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI);

h)

studenten en postdoctoraal studenten die regelmatig reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, bijvoorbeeld in het kader van uitwisselingsprogramma's;

i)

vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen;

j)

beoefenaars van vrije beroepen die deelnemen aan internationale tentoonstellingen, conferenties, symposia, studiebijeenkomsten of vergelijkbare evenementen die in de lidstaten worden gehouden;

k)

personen die om medische redenen regelmatig naar de lidstaten moeten reizen en hun noodzakelijke begeleiders.

Wanneer duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen slechts voor een kortere periode geldt, wordt, in afwijking van de eerste alinea, de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.”

.

In de oorspronkelijke versie van de overeenkomst was bepaald dat „meervoudige visa met een geldigheidsduur van maximaal één jaar” zouden worden verstrekt, waardoor de consulaten vrij konden beslissen over de geldigheidsduur van de visa, evenwel rekening houdend met de maximale duur. In de wijzigingsovereenkomst is bepaald dat visa „met een geldigheidsduur van een jaar” worden afgegeven, hetgeen inhoudt dat wanneer een visumaanvrager aan alle voorwaarden van artikel 5, lid 2, van de overeenkomst voldoet, „de diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten meervoudige visa met een geldigheidsduur van één jaar [verstrekken]”. Er moet worden opgemerkt dat aan personen van de bovengenoemde categorieën meervoudige visa met een geldigheidsduur van een jaar zullen worden afgegeven mits deze in het voorafgaande jaar (twaalf maanden) ten minste één Schengenvisum hebben verkregen waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat of staten (de betrokkene is bijvoorbeeld niet langer gebleven dan toegestaan) en er redenen zijn om een meervoudig visum aan te vragen. Het Schengenvisum dat in het voorgaande jaar werd verkregen, mag door een andere Schengenstaat zijn afgegeven dan die waarbij de aanvrager het nieuwe visum aanvraagt. Wanneer het niet gerechtvaardigd is een visum van één jaar af te geven (bv. wanneer de duur van het uitwisselingsprogramma minder dan een jaar bedraagt of de persoon niet gedurende een volledig jaar frequent of regelmatig dient te reizen) wordt een visum met een geldigheidsduur van minder dan een jaar afgegeven, op voorwaarde dat aan alle andere voorwaarden voor afgifte is voldaan.

Artikel 5, leden 3 en 4, van de overeenkomst bepalen het volgende:

„3.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken de in lid 2 genoemde personen meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat gebruik hebben gemaakt van het meervoudig visum voor één jaar, tenzij duidelijk is dat de noodzaak of de bedoeling om frequent of regelmatig te reizen voor een kortere periode geldt; in dat geval wordt de geldigheidsduur van het meervoudig visum beperkt tot die kortere periode.

4.   De in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel bedoelde personen mogen in totaal ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven.”

.

Aan personen van de in artikel 5, lid 2, van de overeenkomst vermelde categorieën worden meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar afgegeven, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat of staten gebruik hebben gemaakt van het meervoudig visum voor één jaar en de noodzaak om frequent of regelmatig te reizen niet duidelijk slechts voor een kortere periode geldt. Er moet worden opgemerkt dat aan er slechts een visum met een geldigheid van twee tot vijf jaar zal worden afgegeven indien aan de visumaanvrager in de voorgaande twee jaar twee visa met een geldigheidsduur van ten minste één jaar zijn afgegeven en hij van deze visa gebruik heeft gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat of staten. De diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten beslissen op basis van een individuele beoordeling van iedere visumaanvraag over de geldigheidsduur van het visum, dat ten minste twee en ten hoogste vijf jaar kan bedragen.

Met betrekking tot de definitie van de criteria van artikel 5, lid 2, van de overeenkomst „mits […] er redenen zijn om een meervoudig visum aan te vragen” en van artikel 5, lid 3, van de overeenkomst „mits […] de redenen om een meervoudig visum aan te vragen nog steeds gelden”, is artikel 24, lid 2, onder a), van de Visumcode betreffende de afgifte van meervoudige visa van toepassing: de personen moeten genoodzaakt zijn frequent naar een of meer lidstaten te reizen, bijvoorbeeld voor zakelijke doeleinden.

Er dient geen meervoudig visum te worden afgegeven indien de visumaanvrager geen gebruik maakte van een eerder afgegeven visum. Dat geldt echter niet wanneer de aanvrager wegens overmacht geen gebruik heeft gemaakt van het eerder afgegeven visum, bv. een vrachtwagenchauffeur die wegens ziekte gedurende lange tijd niet heeft gewerkt.

Zie ook punt II.2.2.1 over de bewijsstukken betreffende het doel van de reis met het oog op de afgifte van meervoudige visa aan de in artikel 5 van de overeenkomst vermelde categorieën personen.

2.2.3.   Houders van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten

Artikel 10 van de overeenkomst bepaalt het volgende:

„1.   Burgers van Oekraïne die houder zijn van een geldig diplomatiek paspoort hebben geen visum nodig voor een inreis in, een uitreis uit of een doorreis over het grondgebied van de lidstaten.

2.   Burgers van Oekraïne die houder zijn van een geldig biometrisch dienstpaspoort hebben geen visum nodig voor een inreis in, een uitreis uit of een doorreis over het grondgebied van de lidstaten.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde personen mogen ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven.”

.

Bestaande bilaterale overeenkomsten of regelingen die voorzien in de visumvrijstelling voor houders van een niet-biometrisch dienstpaspoort blijven van toepassing, tenzij deze zijn opgezegd of geschorst (zie I.1.6).

Het uitzenden van diplomaten naar de lidstaten wordt niet door de overeenkomst geregeld. Daarop is de normale accreditatieprocedure van toepassing.

III.   STATISTIEKEN

Opdat het gemengd comité effectief toezicht zou kunnen houden op de overeenkomst, dienen de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten bij de Commissie elke zes maanden statistieken in te dienen, indien mogelijk uitgesplitst per maand, met betrekking tot:

de soorten visa die zijn afgegeven aan de verschillende categorieën personen die onder de overeenkomst vallen;

het aantal weigeringen van afgifte van visa voor de verschillende categorieën personen die onder de overeenkomst vallen;

het percentage aanvragers dat voor een gesprek is uitgenodigd, per categorie;

het aantal meervoudige visa met een geldigheidsduur van vijf jaar dat is afgegeven aan burgers van Oekraïne (per land);

percentage visa die kosteloos zijn afgegeven aan de verschillende categorieën personen die onder de overeenkomst vallen.


(1)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/27


BESLUIT (GBVB) 2015/439 VAN DE RAAD

van 16 maart 2015

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 maart 2013 heeft de Raad Besluit 2013/133/GBVB (1) tot benoeming van de heer Michel Dominique REVEYRAND — DE MENTHON tot speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de Sahelregio vastgesteld. Het mandaat van de SVEU werd verlengd bij Besluit 2014/130/GBVB van de Raad (2) en eindigt op 28 februari 2015.

(2)

Het mandaat van de SVEU dient met acht maanden te worden verlengd.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

1.   Het mandaat van de heer Michel Dominique REVEYRAND — DE MENTHON als SVEU voor de Sahelregio wordt verlengd tot en met 31 oktober 2015. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

2.   Voor de toepassing van het mandaat van de SVEU wordt onder de Sahelregio verstaan het gebied waarop de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahelregio („de strategie”) zich voornamelijk richt, namelijk Burkina Faso, Mali, Mauritanië, Niger en Tsjaad. Voor aangelegenheden met ruimere regionale implicaties pleegt de SVEU overleg met andere landen en met regionale of internationale entiteiten buiten de Sahelregio, en ook in West-Afrika en de Golf van Guinee, naargelang van het geval.

3.   Vanwege de noodzaak van een regionale aanpak van de met elkaar verband houdende uitdagingen waarmee de regio te kampen heeft, zal de SVEU voor de Sahelregio nauw overleg moeten voeren met andere betrokken SVEU's, met inbegrip van de SVEU in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, de SVEU voor de mensenrechten en de SVEU bij de Afrikaanse Unie.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstelling van de Unie met betrekking tot de Sahelregio, namelijk actief bijdragen aan de regionale en internationale inspanningen voor een duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling in de regio. Voorts streeft de SVEU ernaar de kwaliteit, de intensiteit en het effect van het meervoudige engagement van de Unie in de Sahelregio te vergroten.

2.   DE SVEU draagt bij aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de aanpak van de Unie, welke aanpak alle aspecten van het optreden van de Unie omvat, in het bijzonder op politiek, veiligheids- en ontwikkelingsgebied, met inbegrip van de strategie, en aan het coördineren van alle toepasselijke instrumenten voor acties van de Unie.

3.   De eerste prioriteiten zijn Mali en de stabilisatie ervan op de lange termijn en de regionale dimensies van het conflict aldaar.

4.   Wat Mali betreft, zijn de beleidsdoelstellingen van de Unie gericht op de gecoördineerde en doeltreffende inzet van al haar instrumenten om voor Mali en zijn bevolking een terugkeer te bevorderen naar de weg naar vrede, verzoening, veiligheid en ontwikkeling. De nodige aandacht dient tevens aan Burkina Faso en aan Niger te worden geschonken, vooral met het oog op de verkiezingen in die landen.

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de Sahelregio krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

actief bij te dragen aan de tenuitvoerlegging, de coördinatie en de verdere ontwikkeling van de algemene aanpak door de Unie van de regionale crisis, uitgaande van haar strategie, met als doel de algemene samenhang en doeltreffendheid van de activiteiten van de Unie in de Sahelregio te vergroten, in het bijzonder in Mali;

b)

overleg te plegen met alle relevante belanghebbenden van de regio, regeringen, regionale autoriteiten, regionale en internationale organisaties, het middenveld en de diaspora, om de doelstellingen van de Unie vooruit te helpen en bij te dragen tot een beter begrip van de rol van de Unie in de Sahelregio;

c)

de Unie in de bevoegde regionale en internationale fora te vertegenwoordigen, onder meer de groep voor ondersteuning en follow-up van de situatie in Mali, en zorg te dragen voor de zichtbaarheid van de steun van de Unie voor crisisbeheersing en conflictpreventie, onder meer de militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) en de GVDB-missie van de Europese Unie in Niger (EUCAP Sahel Niger);

d)

nauw samen te werken met de Verenigde Naties (VN), in het bijzonder met de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor West-Afrika en de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor Mali, met de Afrikaanse Unie (AU), in het bijzonder met de hoge vertegenwoordiger van de AU voor Mali en de Sahelregio, met de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Ecowas) en met andere leidende nationale, regionale en internationale belanghebbende partijen, met inbegrip van andere speciale gezanten voor de Sahelregio, alsook met de relevante instanties in de Maghrebregio;

e)

de regionale en grensoverschrijdende dimensie van de crisis nauwlettend te volgen, met inbegrip van terrorisme, georganiseerde misdaad, wapensmokkel, mensenhandel, drugssmokkel, vluchtelingen- en migratiestromen en de daarmee verband houdende financiële stromen, in nauwe samenwerking met de EU-coördinator voor terrorismebestrijding, en bij te dragen aan de verdere tenuitvoerlegging van de EU-terrorismebestrijdingsstrategie;

f)

regelmatig politieke contacten op hoog niveau te onderhouden met de landen in de regio die getroffen zijn door terrorisme en internationale misdaad om te zorgen voor een coherente en omvattende aanpak en de belangrijke rol van de Unie in de internationale inspanningen ter bestrijding van terrorisme en internationale misdaad te verzekeren. Dit omvat de actieve steun van de Unie voor regionale capaciteitsopbouw in de veiligheidssector, en het verzekeren van een adequate aanpak van de onderliggende oorzaken van terrorisme en internationale misdaad in de Sahelregio;

g)

de politieke en veiligheidsgevolgen van humanitaire crisissen in de regio van nabij te volgen;

h)

met betrekking tot Mali, een bijdrage te leveren aan de regionale en internationale inspanningen om te helpen bij het oplossen van de crisis in Mali, in het bijzonder een volledige terugkeer naar de normale grondwettige toestand en governance op het gehele grondgebied, en een geloofwaardige en inclusieve dialoog op nationaal niveau die leidt tot een duurzame politieke regeling;

i)

de institutionele opbouw, de hervorming van de veiligheidssector en het tot stand brengen van vrede op lange termijn en verzoening in Mali te bevorderen;

j)

bij te dragen aan de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie in de regio in samenwerking met de SVEU voor de mensenrechten, met inbegrip van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, in het bijzonder de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van deze groepen, en het beleid van de Unie inzake vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren, en regelmatige contacten te onderhouden met de relevante autoriteiten in Mali en in de regio, met het bureau van de openbaar aanklager van het Internationaal Strafhof, met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en met de mensenrechtenverdedigers en -waarnemers in de regio;

k)

toe te zien op en verslag uit te brengen over de naleving van toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, meer bepaald de resoluties 2056 (2012), 2071 (2012), 2085 (2012) en 2100 (2013).

2.   Ter vervulling van zijn mandaat zal de SVEU onder meer:

a)

waar dit passend is, advies en verslag uitbrengen over het formuleren van de standpunten van de Unie in regionale en internationale fora met het oog op het proactief bevorderen en consolideren van de alomvattende benadering van de crisis in de Sahelregio door de Unie;

b)

een overzicht behouden over alle werkzaamheden van de Unie en nauw samenwerken met de betrokken delegaties van de Unie.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn relevante afdelingen, in het bijzonder met de coördinator voor de Sahelregio.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 oktober 2015 bedraagt 900 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleids- en veiligheidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het bij de SVEU gedetacheerde personeel komt ten laste van de betrokken lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de betrokken afdelingen van de EDEO of delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde de samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn personeel, worden naargelang het geval met de ontvangende landen overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (3).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naar gelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; in het bijzonder:

a)

stelt hij een specifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO op, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het geografisch gebied, het beheer van veiligheidsincidenten omvat en voorziet hij in een nood- en evacuatieplan van de missie;

b)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het geografisch gebied afgestemde verzekering voor grote risico's;

c)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het geografisch gebied is ingedeeld;

d)

zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Verslag

1.   De SVEU brengt geregeld verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

2.   De SVEU brengt verslag uit over de wijze waarop het best uitvoering kan worden gegeven aan de initiatieven van de Unie, zoals de bijdrage die de Unie levert aan hervormingen, en gaat daarbij mede in op de politieke aspecten van relevante ontwikkelingsprojecten van de Unie, in coördinatie met de delegaties van de Unie in de regio.

Artikel 12

Coördinatie met andere actoren van de Unie

1.   In het kader van de strategie levert de SVEU een bijdrage tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het politiek en diplomatiek optreden van de Unie en helpt hij ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie op coherente wijze worden ingezet en het optreden van de lidstaten op coherente wijze gebeurt om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

2.   De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met de activiteiten van de delegaties van de Unie en met de activiteiten van de Commissie, alsmede met de activiteiten van de andere SVEU's die in de regio actief zijn. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie in de regio.

3.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de hoofden van de missies van de lidstaten. In nauwe samenwerking met de relevante delegaties van de Unie geeft de SVEU plaatselijke politieke aansturing aan de respectieve hoofden van de missies EUCAP Sahel Niger en EUCAP Sahel Mali en aan de commandant van de missie EUTM Mali. De SVEU, de commandant van de missie EUTM Mali en de civiele operationele commandant van EUCAP Sahel Niger en van EUCAP Sahel Mali plegen indien nodig overleg.

Artikel 13

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie vóór eind augustus 2015 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2015

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2013/133/GBVB van de Raad van 18 maart 2013 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio (PB L 75 van 19.3.2013, blz. 29).

(2)  Besluit 2014/130/GBVB van de Raad van 10 maart 2014 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio (PB L 71 van 12.3.2014, blz. 14).

(3)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/32


BESLUIT (GBVB) 2015/440 VAN DE RAAD

van 16 maart 2015

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Hoorn van Afrika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 8 december 2011 heeft de Raad Besluit 2011/819/GBVB (1) tot benoeming van de heer Alexander RONDOS tot speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de Hoorn van Afrika vastgesteld. Het mandaat van de SVEU eindigt op 28 februari 2015.

(2)

Het mandaat van de SVEU dient te worden verlengd tot en met 31 oktober 2015.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Alexander RONDOS als SVEU voor de Hoorn van Afrika wordt verlengd tot en met 31 oktober 2015. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten dat het mandaat van de SVEU eerder wordt beëindigd.

Voor de toepassing van het mandaat van de SVEU omvat de Hoorn van Afrika de Republiek Djibouti, de Staat Eritrea, de Federale Democratische Republiek Ethiopië, de Republiek Kenia, de Federale Republiek Somalië, de Republiek Sudan, de Republiek Zuid-Sudan en de Republiek Uganda. Voor aangelegenheden met ruimere regionale implicaties pleegt de SVEU in voorkomend geval overleg met landen en regionale entiteiten buiten de Hoorn van Afrika.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de Hoorn van Afrika als neergelegd in haar op 14 november 2011 vastgestelde strategisch kader en in de desbetreffende Raadsconclusies, namelijk actief bijdragen aan de regionale en internationale inspanningen voor vreedzame co-existentie en duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling binnen en tussen de landen in de regio. Voorts streeft de SVEU ernaar de kwaliteit, de intensiteit, het effect en de zichtbaarheid van het meervoudige engagement van de Unie in de Hoorn van Afrika te vergroten.

2.   De beleidsdoelstellingen omvatten onder meer:

a)

de verdere stabilisering van Somalië, in het bijzonder vanuit het oogpunt van de regionale dimensie;

b)

het vreedzaam samenleven van Sudan en Zuid-Sudan als twee levensvatbare en welvarende staten met solide en verantwoordingsplichtige politieke structuren;

c)

het oplossen van actuele conflicten en het voorkomen van potentiële conflicten tussen of binnen landen in de regio;

d)

het ondersteunen van regionale samenwerking op het gebied van politiek, veiligheid en economie.

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de Hoorn van Afrika krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

overleg te plegen met alle relevante belanghebbenden van de regio, regeringen, regionale autoriteiten, internationale en regionale organisaties, het middenveld en de diaspora, teneinde de doelstellingen van de Unie vooruit te helpen en bij te dragen tot een beter begrip van de rol van de Unie in de regio;

b)

de Unie in voorkomend geval in de relevante internationale fora te vertegenwoordigen, en zorg te dragen voor de zichtbaarheid van de steun van de Unie voor crisisbeheersing, conflictoplossing en conflictpreventie;

c)

doeltreffende politieke en veiligheidssamenwerking en economische integratie in de regio aan te moedigen en te ondersteunen via het partnerschap van de Unie met de Afrikaanse Unie (AU) en regionale organisaties, met name de intergouvernementele autoriteit voor ontwikkeling (IGAD);

d)

de politieke ontwikkelingen in de regio te volgen en bij te dragen tot de ontwikkeling van het Uniebeleid voor de regio, ook wat betreft Somalië, Sudan, Zuid-Sudan, het Ethiopisch-Eritrees grensconflict en de uitvoering van het akkoord van Algiers, het initiatief voor het Nijlbekken, en andere problemen in de regio die gevolgen hebben voor de veiligheid, de stabiliteit en de welvaart;

e)

met betrekking tot Somalië, in nauw overleg met de speciale EU-gezant voor Somalië en bevoegde regionale en internationale partners, waaronder de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) voor Somalië en de AU, actief bij te dragen tot acties en initiatieven die leiden tot de verdere stabilisering van Somalië en een regeling voor de postovergangsfase in Somalië, waarbij de nadruk komt te liggen op het bevorderen van een gecoördineerde en samenhangende internationale aanpak voor Somalië, het opbouwen van goede nabuurschapsbetrekkingen en het ondersteunen van de ontwikkeling van de veiligheidssector in Somalië, ook via de militaire missie van de Europese Unie die bijdraagt aan de opleiding van Somalische veiligheidstroepen (EUTM Somalia), de door de Europese Unie geleide zeemacht (EUNAVFOR Atalanta), de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP Nestor) en de niet-aflatende steun van de Unie voor de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM), in nauwe samenwerking met de lidstaten;

f)

met betrekking tot Sudan en Zuid-Sudan, in nauw overleg met de respectieve delegatiehoofden van de Unie, bij te dragen tot samenhang en doeltreffendheid van het beleid van de Unie ten aanzien van Sudan en Zuid-Sudan en hun vreedzaam samenleven te ondersteunen, met name door het uitvoeren van de overeenkomsten van Addis en het oplossen van zaken die na het alomvattend vredesakkoord (Comprehensive Peace Agreement — CPA) nog hangende zijn, waaronder Abyei, politieke oplossingen voor lopende conflicten, met name in Darfur, Zuid-Kordofan en de Blauwe-Nijlregio, institutionele opbouw in Zuid-Sudan en nationale verzoening. In dit opzicht draagt de SVEU bij tot een gecoördineerde internationale aanpak, in nauw overleg met de AU, en met name het Implementatiepanel op hoog niveau van de AU voor Sudan (AUHIP), de VN en andere belangrijke regionale en internationale stakeholders;

g)

grensoverschrijdende uitdagingen voor de Hoorn van Afrika, met inbegrip van terrorisme, radicalisering, maritieme veiligheid en piraterij, georganiseerde criminaliteit, wapensmokkel, vluchtelingen- en migratiestromen en eventuele gevolgen van humanitaire crises op politiek en veiligheidsgebied, op de voet te volgen;

h)

de humanitaire toegang tot de gehele regio te bevorderen;

i)

bij te dragen aan de uitvoering van Besluit 2011/168/GBVB (2) van de Raad en, in samenwerking met de SVEU voor de mensenrechten, het mensenrechtenbeleid van de Unie, met inbegrip van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, in het bijzonder de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van deze groepen, en het beleid van de Unie ten aanzien van Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad, onder meer door de ontwikkelingen te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren.

2.   Ter vervulling van het mandaat zal de SVEU onder meer:

a)

waar dit passend is, advies en verslag uitbrengen over het formuleren van de standpunten van de Unie in internationale fora met het oog op het proactief bevorderen van de alomvattende beleidsaanpak van de Unie voor de Hoorn van Afrika;

b)

een overzicht behouden over alle werkzaamheden van de Unie.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn relevante afdelingen, alsook met delegaties van de Unie in de regio en met de Commissie.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 oktober 2015 bedraagt 1 770 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat van de SVEU en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleids- en veiligheidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk en regelmatig op de hoogte van de samenstelling van zijn team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerd personeel komt ten laste van respectievelijk de betrokken lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de betrokken afdelingen van de EDEO of de delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde de samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn personeel, worden naargelang het geval met de ontvangende landen overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (3).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie in de regio en de lidstaten, naar gelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name:

a)

opstellen van een missiespecifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied en het beheer van veiligheidsincidenten omvat en het voorzien in een nood- en evacuatieplan van de missie;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Verslag

1.   De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

2.   De SVEU brengt verslag uit over de wijze waarop het best uitvoering kan worden gegeven aan de initiatieven van de Unie, zoals de bijdrage die de Unie levert aan hervormingen, en gaat daarbij mede in op de politieke aspecten van relevante ontwikkelingsprojecten van de Unie, in coördinatie met de delegaties van de Unie in de regio.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, samenhang en doeltreffendheid van de acties van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de delegaties van de Unie en van de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan missies van de lidstaten en delegaties van de Unie in de regio.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de hoofden van de missies van de lidstaten. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. In nauwe samenwerking met de relevante delegaties van de Unie, geeft de SVEU plaatselijke politieke aansturing aan de commandant van EUNAVFOR Atalanta, de commandant van de EU-missie EUTM Somalia en het hoofd van de missie EUCAP Nestor. De SVEU, de operationele commandanten van de EU en de civiele operationele commandant plegen indien nodig overleg.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de autoriteiten van de betrokken landen, de VN, de AU, de IGAD, en met andere nationale, regionale en internationale belanghebbenden, en tevens met het maatschappelijk middenveld in de regio.

Artikel 13

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie uiterlijk op 31 augustus 2015 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2011/819/GBVB van de Raad van 8 december 2011 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Hoorn van Afrika (PB L 327 van 9.12.2011, blz. 62).

(2)  Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het Internationaal Strafhof en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB (PB L 76 van 22.3.2011, blz. 56).

(3)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/37


BESLUIT (GBVB) 2015/441 VAN DE RAAD

van 16 maart 2015

tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/96/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 15 februari 2010 heeft de Raad Besluit 2010/96/GBVB (1) vastgesteld. Het mandaat van de militaire missie van de EU verstrijkt op 31 maart 2015.

(2)

De op 16 september 2013 in Brussel gehouden conferentie over Somalië vormde de basis voor het Somalië-pact en leidde tot een mechanisme voor coördinatie en eigen inbreng van Somalië in de vorm van de New Deal-taskforce Somalië.

(3)

Tijdens de op 18 september 2014 in Londen gehouden internationale bijeenkomst, die door het Verenigd Koninkrijk en Somalië samen werd georganiseerd, schetste de federale regering van Somalië de plannen van het ministerie van Defensie voor de ontwikkeling van het Somalisch nationaal leger tot 2019, en de directe behoeften daarvan.

(4)

In het licht van de strategische evaluatie van oktober 2014 dient het mandaat van de militaire missie van de EU te worden verlengd tot en met 31 december 2016.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt niet deel aan de uitvoering van dit besluit en draagt derhalve niet bij aan de financiering van deze missie.

(6)

Het mandaat van de militaire missie van de EU moet nogmaals worden verlengd met een aangepast mandaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/96/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Met het oog op de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen wordt de militaire missie van de EU ingezet in Somalië om enerzijds door middel van strategisch advies bij te dragen aan de institutionele opbouw in de defensiesector en anderzijds door middel van opleiding, advies en begeleiding directe steun te verlenen aan het Somalisch nationaal leger. De militaire missie van de EU verleent, met de middelen en vermogens waarover zij beschikt, steun aan andere actoren van de Unie bij de uitvoering van hun respectieve mandaten op veiligheids- en defensiegebied in Somalië.”

.

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Aanwijzing van het hoofdkwartier van de missie

1.   Het hoofdkwartier van de missie is gevestigd in Somalië, op de internationale luchthaven van Mogadishu. Het vervult de functie van operationeel hoofdkwartier en van hoofdkwartier van de troepenmacht.

2.   Het hoofdkwartier van de missie omvat een verbindings- en ondersteuningsbureau in Nairobi en een ondersteunende cel in Brussel.”

.

3)

Artikel 7, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De militaire missie van de EU treedt, met de middelen en vermogens waarover zij beschikt, op in nauwe samenwerking met andere internationale actoren in de regio, met name de Verenigde Naties en AMISOM, conform de overeengekomen voorschriften van de federale regering van Somalië.”

.

4)

In artikel 10 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de gemeenschappelijke kosten van de militaire missie van de EU voor het tijdvak van 1 april 2015 tot en met 31 december 2016 bedraagt 17 507 399 EUR. Het in artikel 25, lid 1, van ATHENA bedoelde percentage van het referentiebedrag bedraagt 30 %, en het in artikel 32, lid 3, van ATHENA bedoelde vastleggingspercentage bedraagt 90 %.”

.

5)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10b

Projectcel

1.   De militaire missie van de EU beschikt over een projectcel om door lidstaten of derde staten te financieren projecten vast te stellen en uit te voeren, die stroken met de doelstellingen en bijdragen aan het vervullen van de opdracht van de missie.

2.   Onder voorbehoud van lid 3 is de EU-missiecommandant gemachtigd financiële bijdragen van de lidstaten of van derde staten aan te wenden voor de uitvoering van projecten die als consistente aanvulling op andere acties van de militaire missie van de EU zijn aangemerkt. In dat geval treft de EU-missiecommandant met de betrokken staten een regeling voor met name de specifieke procedures voor de behandeling van klachten van derden betreffende schade die is opgelopen als gevolg van handelingen of nalatigheden van de EU-missiecommandant in verband met de besteding van de middelen van die staten.

In geen geval wordt de Unie of de hoge vertegenwoordiger door de bijdragende staten aansprakelijk gesteld voor handelingen of nalatigheden van de EU-missiecommandant in verband met de besteding van de middelen van die staten.

3.   Het PVC fiatteert de aanvaarding van een financiële bijdrage van derde staten voor de projectcel.”

.

6)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt de inleidende zin vervangen door: „De HV is gemachtigd de bij dit besluit betrokken derde staten, waar passend en in overeenstemming met de behoeften van de missie, gerubriceerde EU-informatie te verstrekken die voor de missie is vergaard, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad (2):

b)

In de leden 2 en 3 wordt „Besluit 2011/292/EU van de Raad” vervangen door „Besluit 2013/488/EU van de Raad”.

7)

Artikel 12, leden 2 en 3, wordt vervangen door:

„2.   Het mandaat van de militaire missie van de EU eindigt op 31 december 2016.

3.   Dit besluit wordt ingetrokken op de dag van de sluiting van het EU-hoofdkwartier, het verbindings- en ondersteuningsbureau in Nairobi en de ondersteunende cel in Brussel, overeenkomstig de plannen die zijn goedgekeurd voor de beëindiging van de militaire missie van de EU en onverminderd de in ATHENA vastgestelde procedures voor de controle en het afleggen van rekening en verantwoording van de militaire missie van de EU.”

.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 april 2015.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2010/96/GBVB van de Raad van 15 februari 2010 betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (PB L 44 van 19.2.2010, blz. 16).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).”.


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/39


BESLUIT (GBVB) 2015/442 VAN DE RAAD

van 16 maart 2015

tot aanvang van de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) en tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/78

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/78 van de Raad van 19 januari 2015 betreffende een militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (1), en met name artikel 4,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 19 januari 2015 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2015/78 vastgesteld.

(2)

Op 9 februari 2015 heeft de Raad de inzetregels van EUMAM RCA goedgekeurd.

(3)

Op 6 maart 2015 heeft de Raad het missieplan van EUMAM RCA goedgekeurd.

(4)

Op 11 maart 2015 heeft het Politiek en Veiligheidscomité zijn instemming betuigd met de aanbeveling van de missiecommandant om EUMAM RCA van start te laten gaan en met het vooropgezette tijdschema om over te gaan tot de verklaring dat EUMAM RCA haar initieel operationeel vermogen (Initial Operating Capability) heeft bereikt.

(5)

EUMAM RCA moet een aanvang nemen op 16 maart 2015.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt bijgevolg niet deel aan de uitvoering van dit besluit en neemt derhalve niet deel aan de financiering van deze missie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek („EUMAM RCA”) neemt een aanvang op 16 maart 2015.

Artikel 2

De missiecommandant van de EU van EUMAM RCA wordt hierbij met onmiddellijke ingang gemachtigd te beginnen met de uitvoering van de missie.

Artikel 3

Artikel 4, lid 2, van Besluit (GBVB) 2015/78 wordt vervangen door:

„2.   EUMAM RCA gaat van start bij een besluit van de Raad dat wordt vastgesteld op de door de missiecommandant aanbevolen datum, na goedkeuring van het missieplan en, zo dit vereist is, van aanvullende inzetregels.”

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 13 van 20.1.2015, blz. 8.


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/41


BESLUIT (EU, Euratom) 2015/443 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2015

betreffende veiligheid binnen de Commissie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 249,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien Protocol nr. 7 bij de Verdragen betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het doel van veiligheid binnen de Commissie is om de Commissie in staat te stellen haar werkzaamheden in een veilige en zekere omgeving te verrichten, door een coherente geïntegreerde aanpak inzake beveiliging, met passende beschermingsniveaus voor personen, goederen en informatie, die in passende verhouding staat tot de geïdentificeerde risico's en waarmee de veiligheid op efficiënte en passende wijze wordt gewaarborgd.

(2)

Zoals andere internationale organen wordt de Commissie geconfronteerd met aanzienlijke gevaren en problemen op veiligheidsgebied, meer bepaald wat betreft terrorisme, cyberaanvallen en politieke en economische spionage.

(3)

De Europese Commissie heeft met de regeringen van België, Luxemburg en Italië akkoorden gesloten inzake veiligheidskwesties voor haar voornaamste vestigingen (1). Daarin wordt bevestigd dat de Commissie verantwoordelijk is voor haar eigen beveiliging.

(4)

Teneinde de veiligheid van personen, goederen en informatie te garanderen is het mogelijk dat de Commissie maatregelen moet treffen op gebieden die worden beschermd door grondrechten als geformuleerd in het Handvest van de grondrechten en in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zoals erkend door het Europees Hof van Justitie.

(5)

Dergelijke maatregelen dienen daarom steeds te worden gerechtvaardigd door het belang dat zij geacht worden te beschermen, zij dienen proportioneel te zijn en de grondrechten ten volle te eerbiedigen, met name de rechten op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de gegevensbescherming.

(6)

Binnen een systeem dat zich ertoe verbindt de rechtsstaat en de grondrechten te eerbiedigen, moet de Commissie streven naar een passend beveiligingsniveau voor haar personeel, goederen en informatie, dat haar in staat stelt haar werkzaamheden te verrichten zonder de grondrechten meer dan strikt noodzakelijk te beknotten.

(7)

De veiligheid binnen de Commissie moet worden gegrondvest op de beginselen van wettelijkheid, transparantie, evenredigheid en verantwoordingsplicht.

(8)

Personeelsleden die de opdracht krijgen om beveiligingsmaatregelen te treffen, mogen daarvan generlei nadeel ondervinden, tenzij zij buiten het kader van hun mandaat of op onwettige wijze zouden handelen; bijgevolg moet dit besluit worden opgevat als een dienstvoorschrift binnen het kader van het Statuut.

(9)

De Commissie moet aangepaste initiatieven opzetten om de veiligheidscultuur te bevorderen en te versterken, de waarborging van de veiligheid doeltreffender te maken, goed bestuur inzake beveiliging te verbeteren, netwerken en samenwerking met relevante autoriteiten op internationaal, Europees en nationaal niveau verder te intensiveren en toezicht en controle op de uitvoering van beveiligingsmaatregelen te verbeteren.

(10)

De oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) als een autonoom functionerend orgaan van de Unie heeft een significant effect gehad op de veiligheidsbelangen van de Commissie; bijgevolg moeten regels en procedures worden vastgesteld voor samenwerking inzake veiligheid tussen de EDEO en de Commissie, meer bepaald met betrekking tot de vervulling van de zorgverplichting van de Commissie ten aanzien van het personeel van de Commissie in de delegaties van de Unie.

(11)

Het veiligheidsbeleid van de Commissie moet worden uitgevoerd op een manier die consistent is met andere interne processen en procedures die een beveiligingscomponent kunnen hebben. Dit omvat onder meer bedrijfscontinuïteitsbeheer om kritiek geachte functies van de Commissie operationeel te houden in geval van operationele verstoringen, alsook het ARGUS-proces voor multisectorale crisiscoördinatie.

(12)

Ondanks de maatregelen die reeds van kracht waren op het ogenblik dat het besluit werd vastgesteld, en die ter kennis werden gebracht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2), is elke maatregel krachtens dit besluit waarvoor de verwerking van persoonsgegevens nodig is, onderworpen aan de uitvoeringsbepalingen overeenkomstig artikel 21, waarin passende garanties voor de betrokkenen (geregistreerde personen) worden vastgesteld.

(13)

De Commissie dient bijgevolg het bestaande regelgevende kader voor de veiligheid binnen de Commissie te herzien, te actualiseren en te consolideren.

(14)

Besluit C(94) 2129 van de Commissie (3) dient bijgevolg te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

In dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „goederen”: alle roerende en onroerende eigendommen en bezittingen van de Commissie;

2.   „afdeling van de Commissie”: een directoraat-generaal of dienst van de Commissie, of een kabinet van een lid van de Commissie;

3.   „communicatie- en informatiesysteem” of „CIS”: elk systeem dat de verwerking van informatie in elektronische vorm mogelijk maakt, met inbegrip van alle daarvoor vereiste goederen, infrastructuur, organisatie, personeel en informatiebronnen;

4.   „risicocontrole”: elke veiligheidsmaatregel waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat hij een veiligheidsrisico doeltreffend beheerst, door preventie, verzachting, vermijding of overdracht;

5.   „crisissituatie”: een omstandigheid, gebeurtenis, incident of noodsituatie (of een opeenvolging of combinatie daarvan) die een aanzienlijk of onmiddellijk gevaar betekenen voor de veiligheid binnen de Commissie, ongeacht de oorsprong ervan;

6.   „gegevens”: informatie in een vorm die communicatie, opslag of verwerking ervan mogelijk maakt;

7.   „lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken”: een lid van de Commissie onder wiens bevoegdheid het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid valt;

8.   „persoonsgegevens”: persoonsgegevens als bedoeld in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4);

9.   „gebouwen”: alle onroerende of daaraan gelijkgestelde eigendommen en bezittingen van de Commissie;

10.   „risicopreventie”: veiligheidsmaatregelen waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij een veiligheidsrisico verhinderen, vertragen of doen ophouden;

11.   „veiligheidsrisico”: de combinatie van dreigingsniveau, mate van kwetsbaarheid en mogelijke gevolgen van een gebeurtenis;

12.   „veiligheid binnen de Commissie”: de veiligheid van personen, goederen en informatie in de Commissie, en meer specifiek de fysieke integriteit van personen en goederen, de integriteit, vertrouwelijkheid en beschikbaarheid van informatie en communicatie- en informatiesystemen, alsook het onbelemmerde functioneren van de werkzaamheden van de Commissie;

13.   „veiligheidsmaatregel”: elke maatregel die wordt getroffen overeenkomstig dit besluit met het oog op de controle van veiligheidsrisico's;

14.   „Statuut”: het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, als vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (5) en de wijzigingen daarvan;

15.   „gevaar voor de veiligheid”: een gebeurtenis of factor die redelijkerwijze een negatief effect op de veiligheid heeft indien er niet op wordt geantwoord en controle uitgeoefend;

16.   „onmiddellijk gevaar voor de veiligheid”: een gevaar voor de veiligheid waarvoor niet of pas zeer kort van tevoren wordt gewaarschuwd;

17.   „aanzienlijk gevaar voor de veiligheid”: een gevaar voor de veiligheid dat naar redelijke verwachting kan leiden tot het verlies van mensenlevens, ernstige verwondingen of schade, aanzienlijke schade aan eigendommen, het in gevaar brengen van hoogst gevoelige informatie, de verstoring van IT-systemen of van essentiële operationele capaciteiten van de Commissie;

18.   „kwetsbaarheid”: een zwak punt van enige aard dat redelijkerwijze een negatief effect op de veiligheid binnen de Commissie kan hebben als het wordt getroffen door een of meer gevaren.

Artikel 2

Onderwerp

1.   In dit besluit worden de doelstellingen, basisbeginselen, organisatie en verantwoordelijkheden inzake de veiligheid binnen de Commissie uiteengezet.

2.   Dit besluit is van toepassing op alle afdelingen van de Commissie en in alle gebouwen van de Commissie. Het personeel van de Commissie dat werkzaam is in de delegaties van de Unie, is onderworpen aan de beveiligingsvoorschriften van de Europese Dienst voor extern optreden (6).

3.   Ongeacht mogelijke specifieke aanwijzingen met betrekking tot bijzondere categorieën personeel, is dit besluit van toepassing op de leden van de Commissie, op het personeel van de Commissie als bedoeld in het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, op de nationale deskundigen die zijn afgevaardigd naar de Commissie, op de verstrekkers van diensten en hun personeel, op stagiairs en op alle andere personen die toegang hebben tot de gebouwen van de Commissie of andere goederen, of tot informatie die door de Commissie wordt verwerkt.

4.   De bepalingen van dit besluit laten Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (7), Besluit 2004/563/EG, Euratom van de Commissie (8), Besluit C(2006) 1623 van de Commissie (9) en Besluit C(2006) 3602 van de Commissie (10) onverlet.

HOOFDSTUK 2

BEGINSELEN

Artikel 3

Beginselen voor de veiligheid binnen de Commissie

1.   Bij de uitvoering van dit besluit laat zich de Commissie leiden door de verdragen en meer bepaald het Handvest van de grondrechten en Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de instrumenten die in overweging 2 worden genoemd, alsmede alle nationale wetgeving voor zover toepasselijk, en de bepalingen van dit besluit. Indien noodzakelijk wordt een veiligheidsmededeling in de zin van artikel 21, lid 2, uitgegeven met nadere instructies.

2.   De veiligheid binnen de Commissie dient te worden gegrondvest op de beginselen van wettelijkheid, transparantie, evenredigheid en verantwoordingsplicht.

3.   Wettelijkheid houdt in dat de uitvoering van dit besluit strikt binnen het geldende rechtskader dient te blijven en dat de regelgeving dient te worden nageleefd.

4.   Veiligheidsmaatregelen worden openlijk genomen, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de doeltreffendheid hierdoor wordt belemmerd. De geadresseerden van een veiligheidsmaatregel worden vooraf ingelicht over de redenen en de gevolgen van de maatregel, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het effect van de maatregel wordt belemmerd door het verstrekken van dergelijke informatie. In dit geval wordt de geadresseerde in kennis gesteld van de veiligheidsmaatregel zodra het risico van een negatief effect op de veiligheidsmaatregel niet langer bestaat.

5.   De afdelingen van de Commissie garanderen binnen hun bevoegdheidsterrein dat vanaf het begin van de opzet en de tenuitvoerlegging van beleid, besluiten, programma's, projecten en activiteiten van de Commissie rekening wordt gehouden met veiligheidsaspecten. Hiertoe wordt het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid in het algemeen en de senior gegevensbeveiligingsfunctionaris van de Commissie specifiek voor wat de IT-systemen betreft, van het eerste stadium af bij de voorbereiding betrokken.

6.   Zo nodig werkt de Commissie samen met de bevoegde autoriteiten van het gastland, van andere lidstaten en van andere EU-instellingen, agentschappen of organen, en houdt zij waar mogelijk rekening met de maatregelen die door deze autoriteiten zijn gepland of getroffen om het betrokken veiligheidsrisico aan te pakken.

Artikel 4

Verplichting tot naleving

1.   De naleving van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook van de veiligheidsmaatregelen en instructies die door gemandateerd personeel worden gegeven, is verplicht.

2.   Niet-naleving van de veiligheidsvoorschriften kan disciplinaire maatregelen tot gevolg hebben overeenkomstig de verdragen en het Statuut, alsook contractuele sancties en/of gerechtelijke stappen overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving.

HOOFDSTUK 3

VEILIGHEID BEWERKSTELLIGEN

Artikel 5

Gemandateerd personeel

1.   Alleen personeelsleden die in het kader van hun huidige taken persoonlijk zijn gemandateerd door de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid, kunnen de bevoegdheid krijgen een of meer van de volgende maatregelen te treffen:

(1)

het dragen van handwapens;

(2)

het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in artikel 13;

(3)

het treffen van veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel 12, zoals gespecificeerd in het mandaat.

2.   De mandaten als bedoeld in lid 1 worden voor een bepaalde periode toegekend, die maximaal de duur omvat waarbinnen de betrokkene de post of functie bekleedt waarvoor het mandaat is toegekend. De mandaten worden toegekend overeenkomstig de toepasselijke bepalingen als bedoeld in artikel 3, lid 1.

3.   Wat betreft gemandateerd personeel moet dit besluit worden opgevat als een dienstvoorschrift binnen het kader van artikel 21 van het Statuut.

Artikel 6

Algemene bepalingen inzake veiligheidsmaatregelen

1.   Bij het nemen van veiligheidsmaatregelen garandeert de Commissie voor zover mogelijk met name het volgende:

a)

er wordt alleen dan een beroep op steun of bijstand van een bepaalde staat gedaan als die staat ofwel een lidstaat van de Europese Unie is, ofwel hetzij partij is bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, hetzij garant staat voor rechten die minstens gelijkwaardig zijn aan de in dat verdrag gegarandeerde rechten;

b)

er worden alleen dan persoonsgegevens over een bepaalde natuurlijke persoon doorgegeven aan ontvangers die geen instellingen en organen van de Gemeenschap zijn als deze niet onder nationale wetgeving vallen die is goedgekeurd krachtens Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001;

c)

indien een natuurlijke persoon een gevaar betekent voor de veiligheid, worden eventuele veiligheidsmaatregelen tegen die natuurlijke persoon gericht, en kunnen de kosten daarvan worden doorberekend aan de betrokken natuurlijke persoon. Dergelijke veiligheidsmaatregelen kunnen alleen tegen andere natuurlijke personen worden gericht indien een onmiddellijk of aanzienlijk gevaar voor de veiligheid moet worden aangepakt en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de geplande maatregelen tegen de natuurlijke persoon die een gevaar voor de veiligheid vormt, kunnen niet worden genomen of zullen naar verwachting ondoeltreffend zijn;

b)

de Commissie kan het gevaar voor de veiligheid niet door eigen actie aanpakken of zij kan dit niet op een tijdige manier doen;

c)

de maatregel vormt geen onevenredig gevaar voor de andere natuurlijke persoon en zijn rechten.

2.   Het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid maakt een overzicht van de veiligheidsmaatregelen waarvoor volgens de wet- en regelgeving van de lidstaat die gebouwen van de Commissie huisvest, een rechterlijk bevel noodzakelijk is.

3.   Het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid kan een beroep doen op een contractant voor de uitvoering van veiligheidstaken, onder de leiding en supervisie van het directoraat Veiligheid.

Artikel 7

Veiligheidsmaatregelen met betrekking tot personen

1.   Er wordt een passend niveau van bescherming gegarandeerd voor personen in de gebouwen van de Commissie, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheidsvereisten.

2.   Bij een aanzienlijk veiligheidsrisico verschaft het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid persoonsbeveiliging voor leden van de Commissie en andere personeelsleden voor wie een risico-evaluatie heeft uitgewezen dat dergelijke bescherming noodzakelijk is om veiligheid en beveiliging te garanderen.

3.   Bij een aanzienlijk veiligheidsrisico kan de Commissie de ontruiming van haar gebouwen bevelen.

4.   Slachtoffers van ongevallen of aanvallen binnen de gebouwen van de Commissie krijgen bijstand.

5.   Om veiligheidsrisico's te voorkomen en te controleren kan gemandateerd personeel antecedentenonderzoek verrichten naar personen die binnen de werkingssfeer van dit besluit vallen, om te bepalen of de verlening aan deze personen van toegang tot gebouwen van de Commissie of tot informatie een gevaar vormt voor de veiligheid. Daartoe hebben gemandateerde personeelsleden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en de bepalingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, toegang tot:

a)

alle informatiebronnen die ter beschikking staan van de Commissie, rekening houdend met de betrouwbaarheid van de informatiebron;

b)

de persoonlijke dossiers en de persoonsgegevens die de Commissie bijhoudt van haar personeelsleden of toekomstige personeelsleden, of van contractanten in naar behoren gemotiveerde gevallen.

Artikel 8

Veiligheidsmaatregelen met betrekking tot fysieke beveiliging en goederen

1.   De veiligheid van goederen wordt gewaarborgd door passende fysieke en technische veiligheidsmaatregelen en daarmee overeenstemmende procedures, hierna „fysieke beveiliging” genoemd, door middel van een gelaagd systeem.

2.   Krachtens dit artikel kunnen maatregelen worden genomen voor de bescherming van personen of informatie in de Commissie, alsook voor de bescherming van goederen.

3.   Fysieke beveiliging heeft de volgende doelstellingen:

het voorkomen van gewelddaden tegen leden van de Commissie of personen die binnen de werkingssfeer van dit besluit vallen;

het voorkomen van spionage en afluisterpraktijken met betrekking tot gevoelige of gerubriceerde informatie;

het voorkomen van diefstal, vandalisme, sabotage en andere gewelddaden die gericht zijn op het beschadigen of vernielen van gebouwen en goederen van de Commissie;

het mogelijk maken van onderzoek van veiligheidsincidenten, met inbegrip van de controle van logbestanden van binnenkomst en vertrek, videobewakingsbeelden (van gesloten televisiecircuits), het opnemen van telefoongesprekken en vergelijkbare gegevens als bedoeld in artikel 22, lid 2, en andere informatiebronnen.

4.   Fysieke beveiliging omvat:

een toegangsbeleid dat wordt toegepast op elke persoon die, en elk voertuig dat toegang wenst tot de gebouwen van de Commissie, met inbegrip van de parkeergarages;

een systeem voor toegangscontrole met bewakers, technische uitrusting en maatregelen, informatiesystemen of een combinatie van al deze elementen.

5.   Voor het garanderen van de fysieke beveiliging kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:

het registreren van binnenkomst en vertrek van personen, voertuigen, goederen en uitrusting uit de gebouwen van de Commissie;

identiteitscontroles in de gebouwen van de Commissie;

de inspectie van voertuigen, goederen en uitrusting door visuele of technische maatregelen;

het verhinderen van toegang tot de gebouwen van de Commissie voor niet-geautoriseerde personen, voertuigen en goederen.

Artikel 9

Veiligheidsmaatregelen met betrekking tot informatie

1.   De beveiliging van informatie betreft alle informatie die door de Commissie wordt verwerkt.

2.   Bij de beveiliging van informatie wordt, ongeacht de vorm ervan, rekening gehouden met transparantie, evenredigheid, verantwoordingsplicht en doeltreffendheid, enerzijds, en de noodzaak om informatie te beschermen tegen niet-geautoriseerde toegang, gebruik, bekendmaking, wijziging of vernietiging, anderzijds.

3.   De beveiliging van informatie beoogt de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid ervan te beschermen.

4.   Daartoe wordt gebruikgemaakt van risicobeheersprocessen voor de classificatie van de informatie en voor de ontwikkeling van evenredige veiligheidsmaatregelen, -procedures en -normen, met inbegrip van verzachtingsmaatregelen.

5.   Deze algemene beginselen voor de beveiliging van informatie worden concreet toegepast in verband met:

a)

„gerubriceerde EU-informatie” (hierna „EUCI” genoemd), dat wil zeggen informatie of materiaal met een bepaalde EU-rubricering, waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden;

b)

„gevoelige niet-gerubriceerde informatie”, dat wil zeggen informatie of materiaal dat of die de Commissie moet beschermen vanwege wettelijke verplichtingen op grond van de Verdragen of op grond van rechtshandelingen ter uitvoering van de Verdragen, en/of vanwege hun gevoelig karakter. Gevoelige niet-gerubriceerde informatie omvat, maar is niet beperkt tot, informatie of materiaal waarop de geheimhoudingsplicht van toepassing is, als bedoeld in artikel 339 VWEU, informatie die wordt gedekt door de belangen die worden beschermd bij artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (12), in samenhang met de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, of persoonsgegevens als bedoeld in Verordening (EG) nr. 45/2001.

6.   Voor gevoelige niet-gerubriceerde informatie gelden specifieke regels voor verwerking en opslag. Deze informatie wordt alleen vrijgegeven aan personen die een „noodzaak tot kennisname” hebben. Indien dit noodzakelijk wordt geacht voor de doeltreffende bescherming van de vertrouwelijkheid, wordt deze informatie voorzien van een beveiligingsmarkering en van overeenstemmende verwerkingsinstructies die zijn goedgekeurd door de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid. Indien dergelijke informatie wordt verwerkt of opgeslagen in communicatie- en informatiesystemen, wordt zij ook beschermd uit hoofde van Besluit C(2006) 3602, de uitvoeringsbepalingen daarbij en de overeenstemmende normen.

7.   Eenieder die verantwoordelijk is voor het in gevaar brengen of verloren gaan van EUCI of van gevoelige niet-gerubriceerde informatie, die als zodanig is aangemerkt in de voorschriften voor verwerking en opslag, kan het voorwerp worden van disciplinaire maatregelen overeenkomstig het Statuut. Deze disciplinaire maatregelen laten verdere wettelijke of strafrechtelijke procedures door de bevoegde nationale autoriteiten of de lidstaten overeenkomstig hun wet- en regelgeving, alsook contractuele verweermiddelen, onverlet.

Artikel 10

Veiligheidsmaatregelen met betrekking tot CIS

1.   Alle door de Commissie gebruikte CIS moeten beantwoorden aan het veiligheidsbeleid van de Commissie inzake CIS, als uiteengezet in Besluit C(2006) 3602, de uitvoeringsbepalingen daarbij en de overeenstemmende veiligheidsnormen.

2.   De diensten van de Commissie die CIS bezitten, beheren of gebruiken, verlenen alleen dan andere instellingen, agentschappen en organen van de Unie of andere organisaties toegang tot deze systemen, indien deze instellingen, agentschappen en organen van de Unie of andere organisaties voldoende kunnen waarborgen dat hun eigen IT-systemen zijn beschermd op een niveau dat gelijkwaardig is aan het veiligheidsbeleid van de Commissie inzake CIS, als uiteengezet in Besluit C(2006) 3602, de uitvoeringsbepalingen daarbij en de overeenstemmende veiligheidsnormen. De Commissie houdt toezicht op de naleving hiervan, en in geval van ernstige niet-naleving of herhaalde niet-naleving, kan zij de toegang weigeren.

Artikel 11

Forensische analyse met betrekking tot cyberbeveiliging

Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid is met name verantwoordelijk voor het uitvoeren van forensische technische analysen in samenwerking met de bevoegde afdelingen van de Commissie, ter ondersteuning van de veiligheidsonderzoeken als bedoeld in artikel 13, met betrekking tot contraspionage, het lekken van gegevens, cyberaanvallen en de veiligheid van informatiesystemen.

Artikel 12

Veiligheidsmaatregelen met betrekking tot personen en objecten

1.   Om de veiligheid binnen de Commissie te garanderen en risico's te voorkomen en te beheersen, kan personeel dat overeenkomstig artikel 5 is gemandateerd, overeenkomstig de beginselen als uiteengezet in artikel 3, onder meer een of meer van de volgende veiligheidsmaatregelen nemen:

a)

het beveiligen van locaties en bewijsmateriaal, met inbegrip van logbestanden van de controle op binnenkomst en vertrek en videobewakingsbeelden (van gesloten televisiecircuits), in het geval van incidenten of gedragingen die kunnen leiden tot administratieve, disciplinaire, civiele of strafrechtelijke procedures;

b)

beperkte maatregelen ten aanzien van personen die een bedreiging vormen voor de veiligheid, onder meer: hun het bevel geven de gebouwen van de Commissie te verlaten, hen escorteren tot buiten de gebouwen van de Commissie, hun de toegang tot de gebouwen van de Commissie voor een bepaalde periode ontzeggen, dit laatste overeenkomstig de criteria van de uitvoeringsbepalingen;

c)

beperkte maatregelen betreffende objecten die een bedreiging vormen voor de veiligheid, met inbegrip van het weghalen, in beslag nemen en vernietigen ervan;

d)

het doorzoeken van de gebouwen van de Commissie, met inbegrip van kantoren;

e)

het doorzoeken van CIS en apparatuur, van telefoon- en telecommunicatieverkeersgegevens, logbestanden, gebruikersaccounts, enz.;

f)

andere specifieke veiligheidsmaatregelen met vergelijkbaar effect ter voorkoming of ter beheersing van veiligheidsrisico's, meer bepaald in de context van de rechten van de Commissie als beheerder van het gebouw of als werkgever overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving.

2.   In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personeelsleden van het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid, gemandateerd overeenkomstig artikel 5, alle noodzakelijke dringende maatregelen nemen, strikt overeenkomstig de beginselen van artikel 3. Zodra zij deze maatregelen hebben genomen, stellen zij de directeur van het directoraat Veiligheid daarvan in kennis; deze verzoekt vervolgens om het passende mandaat van de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid, bevestigt de getroffen maatregelen en staat alle verdere noodzakelijke acties toe, waar passend in overleg met de bevoegde nationale autoriteiten.

3.   De veiligheidsmaatregelen krachtens dit artikel worden gedocumenteerd op het ogenblik dat zij worden genomen of, in het geval van een onmiddellijk risico of een crisissituatie, binnen een redelijke termijn nadat zij werden genomen. In dit laatste geval moet de documentatie eveneens de elementen omvatten waarop de evaluatie was gebaseerd die leidde tot de vaststelling van een onmiddellijk risico of een crisissituatie. De documentatie kan beknopt zijn, maar zij moet zo zijn opgesteld dat de persoon die het voorwerp is van de maatregel, in staat wordt gesteld zijn recht van verweer en dat van de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 te doen gelden, en een onderzoek naar de wettelijkheid van de maatregel mogelijk is. Informatie over specifieke veiligheidsmaatregelen ten aanzien van een personeelslid mag niet worden opgenomen in het persoonlijke dossier van de betrokkene.

4.   Bij het nemen van de veiligheidsmaatregelen uit hoofde van punt b), garandeert de Commissie tevens dat de betrokkene de kans krijgt contact op te nemen met een advocaat of een vertrouwenspersoon en in kennis wordt gesteld van zijn recht om in beroep te gaan bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 13

Onderzoeken

1.   Zonder afbreuk te doen aan artikel 86 van en bijlage IX bij het Statuut of aan enige bijzondere regeling tussen de Commissie en de EDEO, zoals de speciale regeling van 28 mei 2014 tussen het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden inzake de zorgplicht jegens personeel van de Commissie dat werkzaam is in delegaties van de Unie, kunnen veiligheidsonderzoeken worden verricht:

a)

bij incidenten die de veiligheid binnen de Commissie in gevaar brengen, met inbegrip van vermoede strafbare feiten;

b)

bij mogelijk lekken, onjuiste afhandeling of roekeloze behandeling van gevoelige niet-gerubriceerde informatie, EUCI, of gerubriceerde informatie van Euratom;

c)

in de context van contraspionage en terrorismebestrijding;

d)

in het geval van ernstige cyberincidenten.

2.   Het besluit tot een veiligheidsonderzoek wordt genomen door de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid, aan wie ook het onderzoeksverslag wordt gezonden.

3.   Veiligheidsonderzoeken worden alleen verricht door gekwalificeerde personeelsleden van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid, naar behoren gemandateerd overeenkomstig artikel 5.

4.   Het gemandateerde personeel oefent zijn bevoegdheden tot het verrichten van een veiligheidsonderzoek in alle onafhankelijkheid uit, zoals gespecificeerd in het mandaat en het beschikt over de bevoegdheden als opgesomd in artikel 12.

5.   Gemandateerd personeel dat de bevoegdheid heeft tot het verrichten van een veiligheidsonderzoek, kan informatie vergaren uit alle beschikbare bronnen met betrekking tot alle administratieve inbreuken of strafbare feiten die zijn gepleegd binnen de gebouwen van de Commissie of waarbij personen zijn betrokken als bedoeld in artikel 2, lid 3, hetzij als slachtoffer hetzij als dader.

6.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid stelt de bevoegde autoriteiten van de huisvestende lidstaat of enige andere betrokken lidstaat, waar van toepassing, daarvan in kennis, en meer bepaald indien het onderzoek uitwijst dat een strafbaar feit werd gepleegd. In deze context kan het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid, waar van toepassing of noodzakelijk, steun verstrekken aan de autoriteiten van de huisvestende lidstaat of enige andere betrokken lidstaat.

7.   In het geval van ernstige cyberincidenten werkt het directoraat-generaal Informatica nauw samen met het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid en verleent steun bij alle technische aangelegenheden. Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid besluit in overleg met het directoraat-generaal Informatica of het passend is de bevoegde autoriteiten van het huisvestende land of enige andere betrokken lidstaat in te lichten. De coördinatiediensten voor incidenten van het computercrisisresponsteam van de Europese instellingen, organen en agentschappen (CERT-EU) worden ingezet voor steunverlening aan eventueel getroffen andere EU-instellingen en agentschappen.

8.   De veiligheidsonderzoeken worden gedocumenteerd.

Artikel 14

Afbakening van bevoegdheden met betrekking tot veiligheidsonderzoeken en andere typen onderzoeken

1.   Indien het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid veiligheidsonderzoeken verricht, als bedoeld in artikel 13, en indien deze onderzoeken binnen de bevoegdheid vallen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) of het Bureau voor onderzoek en disciplinaire zaken van de Commissie (IDOC), houdt het directoraat van meet af aan contact met deze organen, met name om te vermijden dat latere stappen van OLAF of IDOC in het gedrang komen. Waar passend verzoekt het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid OLAF of IDOC aan het onderzoek deel te nemen.

2.   De veiligheidsonderzoeken als bedoeld in artikel 13 laten de bevoegdheden van OLAF en IDOC zoals neergelegd in de voorschriften voor deze organen, onverlet. Het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid kan worden verzocht technische steun te verstrekken voor onderzoeken die door OLAF of IDOC werden ingeleid.

3.   Het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid kan worden verzocht de personeelsleden van OLAF bij te staan wanneer zij de gebouwen van de Commissie betreden overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 4, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), teneinde hun taken te vergemakkelijken. Het directoraat Veiligheid stelt de secretaris-generaal en de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid in kennis van dergelijke verzoeken tot bijstand, of, indien een dergelijk onderzoek wordt verricht binnen de gebouwen van de Commissie die worden gebruikt door de leden van de Commissie of door de secretaris-generaal, de voorzitter van de Commissie en de commissaris die bevoegd is voor Personeelszaken.

4.   Indien een zaak onder de bevoegdheid van zowel het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid als van IDOC kan vallen, verklaart het directoraat Veiligheid, onverminderd artikel 22 bis van het Statuut, wanneer het bij de directeur-generaal Personele Middelen overeenkomstig artikel 13 verslag uitbrengt, zo spoedig mogelijk of er gronden zijn om de zaak aan IDOC toe te wijzen. Dit is met name het geval zodra een einde is gekomen aan een onmiddellijk gevaar voor de veiligheid. De beslissing ligt bij de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid.

5.   Indien een zaak onder de bevoegdheid van zowel het directoraat Veiligheid van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid als van OLAF kan vallen, brengt het directoraat Veiligheid onverwijld verslag uit bij de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid en informeert het de directeur-generaal van OLAF zo spoedig mogelijk. Dit is met name het geval zodra een einde is gekomen aan een onmiddellijk gevaar voor de veiligheid.

Artikel 15

Veiligheidsinspecties

1.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid voert veiligheidsinspecties uit om de naleving van de bepalingen van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij door de diensten van de Commissie en individuele personen na te gaan en om aanbevelingen te formuleren indien dat noodzakelijk wordt geacht.

2.   Waar dat passend is, voert het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid veiligheidsinspecties of bezoeken uit ter evaluatie van of voor toezicht op de veiligheid, om na te gaan of de veiligheid van het personeel, goederen en informatie van de Commissie, die onder de verantwoordelijkheid vallen van andere instellingen, agentschappen of organen van de Unie, de lidstaten, derde landen of internationale organisaties, op passende wijze wordt gegarandeerd overeenkomstig veiligheidsvoorschriften, -regelingen en -normen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de Commissie. Waar dat passend is en in overeenstemming met de geest van goede samenwerking tussen de overheden, omvatten dergelijke veiligheidsinspecties ook inspecties in de context van de uitwisseling van gerubriceerde informatie met andere instellingen, organen en agentschappen van de Unie, de lidstaten, derde landen of internationale organisaties.

3.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het personeel van de Commissie in de delegaties van de Unie, onverminderd eventuele bijzondere regelingen, zoals de speciale regeling van 28 mei 2014 tussen het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden inzake de zorgplicht jegens personeel van de Commissie dat werkzaam is in delegaties van de Unie

Artikel 16

Alarmtoestanden en beheer van crisissituaties

1.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid is verantwoordelijk voor het instellen van passende alarmtoestandsmaatregelen uit voorzorg of als reactie op gevaren en incidenten die de veiligheid binnen de Commissie in het gedrang brengen, en voor maatregelen voor het beheer van crisissituaties.

2.   De in lid 1 bedoelde alarmtoestandsmaatregelen dienen in passende verhouding te staan tot de mate van het gevaar voor de veiligheid. De alarmtoestandsniveaus worden vastgesteld in nauwe samenwerking met de bevoegde diensten van andere Europese instellingen, agentschappen en organen, en van de lidstaat of lidstaten die de Commissie huisvesten.

3.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid fungeert als contactpunt in verband met de alarmtoestandsmaatregelen en het beheer van crisissituaties.

HOOFDSTUK 4

ORGANISATIE

Artikel 17

Algemene verantwoordelijkheden van de diensten van de Commissie

1.   De in dit besluit vermelde verantwoordelijkheden van de Commissie worden uitgeoefend door het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid onder het gezag en de verantwoordelijkheid van het lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken.

2.   De specifieke regelingen in verband met cyberveiligheid zijn vastgesteld in Besluit C(2006) 3602.

3.   De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij en voor de dagelijkse naleving kan worden gedelegeerd aan andere afdelingen van de Commissie, wanneer een gedecentraliseerde aanpak van veiligheidskwesties aanzienlijk meer efficiëntie of een besparing van middelen of tijd oplevert, bijvoorbeeld vanwege de geografische locatie van de betrokken diensten.

4.   Waar lid 3 van toepassing is, spreken het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid en waar passend de directeur-generaal Informatica regelingen af met individuele afdelingen van de Commissie, waarbij de rollen en de verantwoordelijkheden voor de tenuitvoerlegging en het toezicht op het veiligheidsbeleid duidelijk worden afgebakend.

Artikel 18

Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid

1.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid is met name verantwoordelijk voor het volgende:

(1)

de ontwikkeling van het veiligheidsbeleid van de Commissie, de uitvoeringsbepalingen en de veiligheidsmededelingen;

(2)

het vergaren van informatie met het oog op de evaluatie van veiligheidsrisico's en alle kwesties die een invloed kunnen hebben op de veiligheid binnen de Commissie;

(3)

het verschaffen van elektronisch toezicht en bescherming ten behoeve van alle locaties van de Commissie, terdege rekening houdend met de dreigingsevaluaties en het bewijsmateriaal voor niet-geautoriseerde activiteiten die indruisen tegen de belangen van de Commissie;

(4)

het verstrekken, 24 uur per dag en 7 dagen per week, van een nooddienst ten behoeve van de diensten en het personeel van de Commissie voor alle kwesties die met veiligheid verband houden;

(5)

de uitvoering van veiligheidsmaatregelen die gericht zijn op het verzachten van veiligheidsrisico's, het in stand houden van degelijke CIS ter dekking van de operationele behoeften, meer bepaald op het gebied van fysieke toegangscontroles, het beheer van veiligheidsmachtigingen en het beheer van gevoelige en gerubriceerde informatie;

(6)

het vergroten van het bewustzijn, het organiseren van oefeningen en simulaties en het verstrekken van opleiding en advies over alle kwesties die verband houden met de veiligheid binnen de Commissie, met het oog op een betere veiligheidscultuur en het creëren van een kern van personeelsleden die degelijk zijn opgeleid op veiligheidsgebied.

2.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid verzorgt, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden en taken van andere diensten van de Commissie, de externe contacten met betrekking tot:

(1)

de veiligheidsafdelingen van andere instellingen, agentschappen en organen van de Unie over kwesties die verband houden met de veiligheid van personen, goederen en informatie binnen de Commissie;

(2)

de veiligheids-, inlichtingen- en dreigingsevaluatie-diensten, met inbegrip van de nationale veiligheidsautoriteiten, van de lidstaten, van derde landen en internationale organisaties en lichamen over kwesties die verband houden met de veiligheid van personen, goederen en informatie binnen de Commissie;

(3)

de politie- en andere nooddiensten met betrekking tot alle routinekwesties en noodsituaties die de veiligheid binnen de Commissie betreffen;

(4)

de veiligheidsautoriteiten van de andere instellingen, agentschappen en organen van de Unie, de lidstaten en derde landen wat betreft de reactie op cyberaanvallen die een mogelijk effect hebben op de veiligheid binnen de Commissie;

(5)

de ontvangst, evaluatie en verspreiding van inlichtingen in verband met bedreigingen door terroristische en spionageactiviteiten die een effect hebben op de veiligheid binnen de Commissie;

(6)

kwesties die verband houden met gerubriceerde informatie, als nader bepaald in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (14).

3.   Het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid is verantwoordelijk voor de veilige doorgifte van informatie die onder dit artikel valt, met inbegrip van de doorgifte van persoonsgegevens.

Artikel 19

De deskundigengroep voor de veiligheid binnen de Commissie (ComSEG)

Er wordt een deskundigengroep voor de veiligheid binnen de Commissie opgericht met als taak de Commissie te adviseren, waar dat passend is, over kwesties van intern veiligheidsbeleid en meer speciaal over de bescherming van gerubriceerde informatie van de EU.

Artikel 20

Lokale veiligheidsagenten (LSO's)

1.   Elke afdeling en elk kabinet van de Commissie wijst een lokale veiligheidsagent (LSO) aan die als voornaamste contactpunt fungeert tussen de betrokken dienst en het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid over alle kwesties die de veiligheid binnen de Commissie betreffen. Indien dat passend is, kunnen een of meer plaatsvervangende lokale veiligheidsagenten worden aangewezen. De lokale veiligheidsagent moet een ambtenaar of een tijdelijk functionaris zijn.

2.   Als voornaamste contactpunt binnen de betrokken afdeling van de Commissie of het betrokken kabinet brengt de lokale veiligheidsagent bij het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid en bij zijn oversten regelmatig verslag uit over veiligheidskwesties binnen zijn afdeling van de Commissie, en onverwijld, indien zich een veiligheidsincident voordoet, met name wanneer EUCI of gevoelige niet-gerubriceerde informatie mogelijk in gevaar is.

3.   Voor kwesties die verband houden met de veiligheid van de CIS, onderhoudt de lokale veiligheidsagent contact met de lokale veiligheidsagent voor informatica (LISO) van zijn afdeling van de Commissie, wiens rol en verantwoordelijkheden zijn beschreven in Besluit C(2006) 3602.

4.   De lokale veiligheidsagent draagt bij tot de veiligheidsopleiding en tot activiteiten voor meer bewustmaking, specifiek ten behoeve van het personeel, de contractanten en andere personen die onder het gezag van zijn afdeling van de Commissie werkzaam zijn.

5.   De lokale veiligheidsagent kan op verzoek van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid specifieke taken toegewezen krijgen bij een aanzienlijk of onmiddellijk veiligheidsrisico of in noodsituaties. De directeur-generaal of de directeur Personele Middelen van het lokale directoraat-generaal van de lokale veiligheidsagent worden door de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid in kennis gesteld van deze specifieke taken.

6.   De verantwoordelijkheden van de lokale veiligheidsagent laten de rol en de verantwoordelijkheden onverlet die zijn toegewezen aan de lokale veiligheidsagenten voor informatica (LISO), de gezondheids- en veiligheidsbeheerders, de registercontrolefunctionarissen (RCO) of enige andere functie met veiligheids- of veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheden. De lokale veiligheidsagent onderhoudt contacten met hen met het oog op een coherente en consistente aanpak van de veiligheid en een efficiënte informatiestroom over kwesties die verband houden met de veiligheid binnen de Commissie.

7.   De lokale veiligheidsagent heeft directe toegang tot zijn directeur-generaal of diensthoofd, en informeert tegelijk zijn rechtstreekse overste. De lokale veiligheidsagent is houder van een veiligheidsmachtiging die toegang geeft tot EUCI, ten minste tot het niveau SECRET UE/EU SECRET.

8.   Om de uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen te bevorderen, organiseert het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid ten minste tweemaal per jaar een conferentie van lokale veiligheidsagenten. Deelname aan deze conferenties is voor de lokale veiligheidsagenten verplicht.

HOOFDSTUK 5

TENUITVOERLEGGING

Artikel 21

Uitvoeringsbepalingen en veiligheidsmededelingen

1.   Indien noodzakelijk geschiedt de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor dit besluit via een machtigingsbesluit van de Commissie ten bate van het lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken, geheel in overeenstemming met het reglement van orde.

2.   Na te zijn gemachtigd op grond van voornoemd besluit van de Commissie kan het lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken, veiligheidsmededelingen opstellen met veiligheidsrichtsnoeren en optimale werkwijzen binnen de reikwijdte van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij.

3.   De Commissie kan de taken die zijn genoemd in de leden 1 en 2 van dit artikel, per afzonderlijk delegatiebesluit delegeren aan de directeur-generaal Personele Middelen en Veiligheid, geheel in overeenstemming met het reglement van orde.

HOOFDSTUK 6

DIVERSE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Verwerking van persoonsgegevens

1.   De Commissie verwerkt de persoonsgegevens die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit besluit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

2.   Ondanks de maatregelen die reeds van kracht waren op het ogenblik waarop dit besluit werd vastgesteld, en die ter kennis werden gebracht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (15), is elke maatregel krachtens dit besluit waarvoor de verwerking van persoonsgegevens nodig is, zoals logbestanden van binnenkomst en vertrek, videobewakingsbeelden (van gesloten televisiecircuits), opnamen van telefoongesprekken naar permanentiediensten of telefooncentrales en vergelijkbare gegevens, onderworpen aan de uitvoeringsbepalingen overeenkomstig artikel 21, waarin passende garanties voor de betrokkenen (geregistreerde personen) worden vastgesteld.

3.   De directeur-generaal van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid is verantwoordelijk voor de veiligheid van alle verwerking van persoonsgegevens die in de context van dit besluit wordt ondernomen.

4.   Deze uitvoeringsbepalingen en procedures worden vastgesteld na overleg met de functionaris voor gegevensbescherming en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 23

Transparantie

Dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij worden ter kennis gebracht van het personeel van de Commissie en alle personen op wie zij van toepassing zijn.

Artikel 24

Intrekking van eerdere besluiten

Besluit C(94) 2129 wordt ingetrokken.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  Zie het „Arrangement entre le Gouvernement belge et le Parlement européen, le Conseil, la Commission, le Comité économique et social européen, le Comité des régions, la Banque européenne d'investissement en matière de sécurité” van 31 december 2004, het „Accord de sécurité signé entre la Commission et le Gouvernement luxembourgeois” van 20 januari 2007 en het „Accordo tra il Governo italiano e la Commissione europea dell'energia atomica (Euratom) per l'istituzione di un Centro comune di ricerche nucleari di competenza generale” van 22 juli 1959.

(2)  DPO-914.2, DPO-93.7, DPO-153.3, DPO-870.3, DPO-2831.2, DPO-1162.4, DPO-151.3, DPO-3302.1, DPO-508.6, DPO-2638.3, DPO-544.2, DPO-498.2, DPO-2692.2, DPO-2823.2.

(3)  Besluit C(94) 2129 van de Commissie van 8 september 1994 betreffende de taken van de Dienst beveiliging.

(4)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(5)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(6)  Besluit 2013/C 190/01 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 19 april 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de Europese Dienst voor extern optreden (PB C 190 van 29.6.2013, blz. 1).

(7)  Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 23 januari 2002 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 21 van 24.1.2002, blz. 23), daaraan aangehecht de bepalingen betreffende het documentenbeheer.

(8)  Besluit 2004/563/EG, Euratom van de Commissie van 7 juli 2004 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 251 van 27.7.2004, blz. 9), daaraan aangehecht de voorschriften voor elektronische en digitale documenten.

(9)  C(2006) 1623 van 21 april 2006 tot vaststelling van een geharmoniseerd beleid voor gezondheid en veiligheid op het werk voor alle personeelsleden van de Europese Commissie.

(10)  C(2006) 3602 van 16 augustus 2006 betreffende de veiligheid van de informatiesystemen die door de Europese Commissie worden gebruikt.

(11)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(12)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van 13 maart 2015 van de Commissie betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de EU (zie blz. 53 van dit Publicatieblad).

(15)  DPO-914.2, DPO-93.7, DPO-153.3, DPO-870.3, DPO-2831.2, DPO-1162.4, DPO-151.3, DPO-3302.1, DPO-508.6, DPO-2638.3, DPO-544.2, DPO-498.2, DPO-2692.2, DPO-2823.2.


17.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 72/53


BESLUIT (EU, Euratom) 2015/444 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2015

betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 249,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106,

Gezien Protocol 7 bij de Verdragen betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De veiligheidsvoorzieningen van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (hierna „EUCI” genoemd) dienen te worden herzien en geactualiseerd, rekening houdend met de institutionele, organisatorische, operationele en technologische ontwikkelingen.

(2)

De Europese Commissie heeft met de regeringen van België, Luxemburg en Italië akkoorden gesloten inzake veiligheidskwesties voor haar voornaamste vestigingen (1).

(3)

De Commissie, de Raad en de Europese Dienst voor extern optreden zijn gehouden gelijkwaardige veiligheidsnormen toe te passen voor de bescherming van EUCI.

(4)

Het is van belang om, waar passend, het Europees Parlement en andere instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Europese Unie te betrekken bij de beginselen, normen en regels voor de bescherming van gerubriceerde informatie die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten.

(5)

Risico's voor EUCI worden beheerd als een proces. Dit proces wordt gericht op het bepalen van de bekende veiligheidsrisico's, het vaststellen van veiligheidsmaatregelen om deze risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken conform de basisbeginselen en minimumnormen van dit besluit, en de toepassing van deze maatregelen in overeenstemming met het begrip „verdediging in de diepte”. De doeltreffendheid van deze maatregelen wordt voortdurend geëvalueerd.

(6)

Binnen de Commissie geldt voor de fysieke beveiliging ter bescherming van gerubriceerde informatie de toepassing van fysieke en technische beschermingsmaatregelen waarmee niet-geautoriseerde toegang tot EUCI moet worden verhinderd.

(7)

Voor het beheer van gerubriceerde informatie geldt de toepassing van administratieve maatregelen voor het controleren van EUCI gedurende de gehele levenscyclus teneinde de in de hoofdstukken 2, 3 en 5 van dit besluit bedoelde maatregelen aan te vullen, en daarbij het al dan niet opzettelijk in gevaar brengen of verliezen van die informatie te helpen voorkomen, opsporen en herstellen. Dergelijke maatregelen hebben met name betrekking op het genereren, de opslag, de registratie, het kopiëren, het vertalen, lagere rubricering, derubricering, het vervoer en de vernietiging van EUCI en zij vormen een aanvulling op de algemene voorschriften voor documentenbeheer van de Commissie (Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom (2) en Besluit 2004/563/EG, Euratom (3)).

(8)

De bepalingen van dit besluit laten onverlet:

a)

Verordening (Euratom) nr. 3 (4);

b)

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5);

c)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6);

d)

Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad (7),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

BASISBEGINSELEN EN MINIMUMNORMEN

Artikel 1

Definities

In dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „afdeling van de Commissie”: een directoraat-generaal of dienst van de Commissie, of een kabinet van een lid van de Commissie;

2.   „encryptiemateriaal”: encryptiealgoritmen, hard- en softwaremodules voor encryptie en encryptieproducten, inclusief nadere informatie betreffende de uitvoering en bijbehorende documentatie en bedieningsmateriaal;

3.   „derubricering”: de opheffing van een rubricering;

4.   „verdediging in de diepte”: de toepassing van een reeks veiligheidsmaatregelen in de vorm van meerdere verdedigingslagen;

5.   „document”: opgeslagen informatie, ongeacht fysieke vorm of kenmerken;

6.   „lagere rubricering”: verlaging van de rubriceringsgraad;

7.   „behandeling”: alle mogelijke handelingen waaraan EUCI tijdens de gehele levenscyclus kan worden onderworpen. Hiertoe behoren het genereren, de registratie, het verwerken, het vervoer, lagere rubricering, derubricering, en de vernietiging van de informatie. Met betrekking tot communicatie- en informatiesystemen behoren hiertoe ook het verzamelen, tonen, overdragen en opslaan van de informatie;

8.   „houder”: een naar behoren gemachtigde persoon van wie de noodzaak tot kennisname vaststaat en die EUCI in zijn bezit heeft en derhalve voor de bescherming daarvan verantwoordelijk is;

9.   „uitvoeringsbepalingen”: alle voorschriften en veiligheidsmededelingen die worden goedgekeurd overeenkomstig hoofdstuk 5 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie (8);

10.   „materiaal”: een medium, gegevensdrager of enigerlei onderdeel van machines of uitrustingen dat of die is of wordt vervaardigd;

11.   „bron”: de instelling, het agentschap of orgaan van de Unie, of de lidstaat, het derde land of de internationale organisatie onder het gezag waarvan gerubriceerde informatie is gegenereerd en/of ingevoerd in de structuren van de Unie;

12.   „locaties”: alle onroerende of daaraan gelijkgestelde eigendommen en bezittingen van de Commissie;

13.   „proces inzake het beheer van veiligheidsrisico's”: het volledige proces van het vaststellen, onder controle houden en tot een minimum beperken van onzekere gebeurtenissen die de veiligheid van een organisatie of de door haar gebruikte systemen kunnen treffen. Dit omvat alle risicogebonden activiteiten, met inbegrip van beoordeling, behandeling, aanvaarding en communicatie;

14.   „Statuut van de ambtenaren”: het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, die zijn vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (9);

15.   „gevaar”: een mogelijke oorzaak van een ongewenst incident dat kan leiden tot schade aan een organisatie of de door haar gebruikte systemen; zulke gevaren kunnen onopzettelijk of opzettelijk (kwaadwillig) zijn, en worden gekenmerkt door bedreigende elementen, mogelijke doelwitten en aanvalsmethoden;

16.   „kwetsbaarheid”: een tekortkoming van enige aard die door één of meer gevaren kan worden uitgebuit. Kwetsbaarheid kan bestaan in nalatigheid of kan verband houden met onvoldoende strenge, onvolledige of onsamenhangende controles en kan van technische, procedurele, fysieke, organisatorische of operationele aard zijn.

Artikel 2

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit worden de basisbeginselen en minimumnormen voor beveiliging vastgesteld ten behoeve van de bescherming van EUCI.

2.   Dit besluit is van toepassing op alle afdelingen van de Commissie en in alle locaties van de Commissie.

3.   Ongeacht mogelijke specifieke aanwijzingen met betrekking tot bijzondere categorieën personeel, is dit besluit van toepassing op de leden van de Commissie, op het personeel van de Commissie als bedoeld in het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, op de nationale deskundigen die zijn afgevaardigd naar de Commissie, op de verstrekkers van diensten en hun personeel, op stagiairs en op alle andere personen die toegang hebben tot de gebouwen van de Commissie of andere goederen, of tot informatie die door de Commissie wordt behandeld.

4.   De bepalingen van dit besluit laten Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom, en Besluit 2004/563/EG, Euratom onverlet.

Artikel 3

Definitie van EUCI, rubriceringen en markeringen

„Gerubriceerde EU-informatie” (EUCI): informatie of materiaal met een bepaalde EU-rubricering waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden.

2.   Voor EUCI worden de volgende rubriceringen gehanteerd:

a)   TRES SECRET UE/EU TOP SECRET: informatie en materiaal waarvan de ongeoorloofde openbaarmaking de wezenlijke belangen van de Europese Unie of van één of meer van haar lidstaten uitzonderlijk ernstig kan schaden;

b)   SECRET UE/EU SECRET: informatie en materiaal waarvan de ongeoorloofde openbaarmaking de wezenlijke belangen van de Europese Unie of van één of meer van haar lidstaten ernstig kan schaden;

c)   CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL: informatie en materiaal waarvan de ongeoorloofde openbaarmaking de wezenlijke belangen van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten kan schaden;

d)   RESTREINT UE/EU RESTRICTED: informatie en materiaal waarvan de ongeoorloofde openbaarmaking nadelig kan zijn voor de belangen van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten.

3.   EUCI krijgt een rubriceringsmarkering overeenkomstig lid 2. Daarnaast kunnen aanvullende markeringen worden aangebracht die geen rubricering aanduiden, maar aanduiden op welke gebieden of activiteiten waarop de EUCI betrekking heeft, de bron identificeren, de verspreiding of het gebruik beperken of de geschiktheid voor vrijgave aangeven.

Artikel 4

Beheer van de rubricering

1.   Alle leden van de Commissie of afdelingen van de Commissie zorgen ervoor dat door hen gegenereerde EUCI naar behoren wordt gerubriceerd en duidelijk als gerubriceerde informatie wordt aangemerkt, en dat de rubriceringsgraad ervan slechts zolang als nodig wordt behouden.

2.   Onverminderd de bepalingen van artikel 26 hieronder, wordt EUCI niet lager gerubriceerd of gederubriceerd en de in artikel 3, lid 2, bedoelde markeringen worden niet gewijzigd of verwijderd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de bron.

3.   Waar het passend is, worden overeenkomstig artikel 60 uitvoeringsbepalingen over de behandeling van EUCI, met inbegrip van een praktische gids voor rubricering, vastgesteld.

Artikel 5

Bescherming van gerubriceerde informatie

1.   EUCI wordt beschermd in overeenstemming met dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij.

2.   De houder van enige gerubriceerde informatie van de EU is verantwoordelijk voor de bescherming ervan, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij, conform de regels van hoofdstuk 4.

3.   Door de lidstaten in de structuren of netwerken van de Europese Unie ingevoerde gerubriceerde informatie met een nationale rubricering, wordt door de Commissie in overeenstemming met de voorschriften voor EUCI beschermd op het niveau dat volgens de in bijlage I vervatte concordantietabel van rubriceringen overeenstemt met het nationale niveau.

4.   Het is mogelijk dat gebundelde EUCI een beschermingsniveau vereist dat overeenstemt met een hogere rubriceringsgraad dan die van de componenten ervan.

Artikel 6

Beheer van veiligheidsrisico's

1.   De veiligheidsmaatregelen ter bescherming van EUCI gedurende de gehele levenscyclus dienen evenredig te zijn met de rubricering, de vorm en de omvang van de informatie of het materiaal, de locatie en constructie van faciliteiten waar de EUCI in is ondergebracht en de lokaal beoordeelde dreiging of kwaadwillige en/of criminele activiteiten, met inbegrip van spionage, sabotage en terrorisme.

2.   In de rampenplannen wordt rekening gehouden met de noodzaak om EUCI in noodsituaties te beschermen, teneinde ongeoorloofde toegang en openbaarmaking of aantasting van de integriteit of beschikbaarheid te voorkomen.

3.   In de bedrijfscontinuïteitsplannen worden preventie- en herstelmaatregelen opgenomen om de gevolgen van ernstige storingen of incidenten voor de behandeling en opslag van EUCI zo gering mogelijk te houden.

Artikel 7

Uitvoering van dit besluit

1.   Indien noodzakelijk worden uitvoeringsbepalingen ter aanvulling of ondersteuning van dit besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 60.

2.   De afdelingen van de Commissie nemen alle noodzakelijke maatregelen onder hun bevoegdheid om de toepassing van dit besluit en de relevante uitvoeringsbepalingen te garanderen bij de behandeling of opslag van EUCI of enige andere gerubriceerde informatie.

3.   De veiligheidsmaatregelen ter uitvoering van dit besluit zijn verplicht conform de beginselen voor de veiligheid binnen de Commissie als vastgesteld in artikel 3 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443.

4.   De directeur-generaal Personele middelen en veiligheid richt binnen het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid de Veiligheidsautoriteit van de Commissie op. De Veiligheidsautoriteit van de Commissie heeft de verantwoordelijkheden die haar bij dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij worden toegewezen.

5.   Binnen elke afdeling van de Commissie heeft de lokale veiligheidsagent (LSO), als bedoeld in artikel 20 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443, de volgende algemene verantwoordelijkheden voor de bescherming van EUCI overeenkomstig dit besluit, in nauwe samenwerking met het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid:

a)

beheren van de verzoeken om veiligheidsmachtigingen voor personeel;

b)

bijdragen tot de veiligheidsopleiding en activiteiten voor meer bewustmaking;

c)

toezicht houden op de controlefunctionaris van het register (RCO);

d)

verslag uitbrengen over inbreuken op de beveiliging en gevallen waarin EUCI in gevaar is gebracht;

e)

bijhouden van reservesleutels en een schriftelijke aantekening van de codecombinaties;

f)

andere taken in verband met de bescherming van EUCI of als vastgesteld door de uitvoeringsbepalingen.

Artikel 8

Inbreuken op de beveiliging en in gevaar brengen van EUCI

1.   Een inbreuk op de beveiliging is het resultaat van iemands handeling of nalatigheid, in strijd met de beveiligingsvoorschriften van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij.

2.   In gevaar brengen van EUCI doet zich voor wanneer, ten gevolge van een inbreuk op de beveiliging, zulke informatie geheel of gedeeltelijk is bekendgemaakt aan onbevoegden.

3.   Inbreuken of vermoedelijke inbreuken op de beveiliging moeten onmiddellijk aan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie worden gemeld.

4.   Indien vaststaat of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat EUCI in gevaar is gebracht of verloren is gegaan, wordt een veiligheidsonderzoek gevoerd overeenkomstig artikel 13 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443.

5.   Alle passende maatregelen worden genomen, teneinde:

a)

de bron in kennis te stellen;

b)

ervoor te zorgen dat de zaak wordt onderzocht door personeel dat niet rechtstreeks met de inbreuk te maken heeft, teneinde de toedracht vast te stellen;

c)

de eventuele schade te beoordelen die aan de belangen van de Unie of van de lidstaten is berokkend;

d)

herhaling te voorkomen, en

e)

de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van de stappen die zijn gezet.

6.   Eenieder die verantwoordelijk is voor een inbreuk op de beveiligingsvoorschriften van dit besluit, stelt zich bloot aan disciplinaire maatregelen, overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren. Eenieder die verantwoordelijk is voor het in gevaar brengen of verloren gaan van EUCI, stelt zich bloot aan disciplinaire maatregelen en/of strafvervolging, in overeenstemming met de geldende wetten, regels en voorschriften.

HOOFDSTUK 2

VEILIGHEID VAN HET PERSONEEL

Artikel 9

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1.   „machtiging tot toegang tot EUCI”: een besluit van de Veiligheidsautoriteit van de Commissie op grond van een van een bevoegde autoriteit van een lidstaat verkregen verzekering dat een ambtenaar van de Commissie, een ander personeelslid of een gedetacheerde nationale deskundige, mits zijn noodzaak tot kennisname is vastgesteld en hij op passende wijze in kennis is gesteld van zijn verantwoordelijkheden, tot op een bepaald niveau (CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger) en tot een bepaalde datum toegang wordt verleend tot EUCI; van die persoon wordt dan gezegd dat hij „gemachtigd” is;

2.   „veiligheidsmachtiging voor personeel”: de toepassing van maatregelen die ervoor moeten zorgen dat toegang tot EUCI uitsluitend wordt verleend aan personen die:

a)

een „noodzaak tot kennisname” hebben;

b)

in voorkomend geval op het vereiste veiligheidsniveau zijn gemachtigd, en

c)

zijn geïnstrueerd over hun verantwoordelijkheden;

3.   „veiligheidsverklaring voor personeel” (PSC): een verklaring van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, die wordt afgelegd na voltooiing van een veiligheidsonderzoek door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, waarbij wordt bevestigd dat de betrokkene, mits zijn „noodzaak tot kennisname” is vastgesteld en hij terdege is geïnstrueerd over zijn verantwoordelijkheden, tot een bepaalde datum toegang kan krijgen tot EUCI tot op een bepaald niveau (CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger);

4.   „certificaat van veiligheidsverklaring voor personeel” (PSCC): een door een bevoegde autoriteit afgegeven certificaat waarin wordt bevestigd dat een betrokkene in het bezit is van een geldige veiligheidsverklaring voor personeel of veiligheidsmachtiging voor personeel van de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, en dat de rubriceringsgraad vermeldt van EUCI waartoe hij toegang mag hebben (CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger), alsook de geldigheidsduur van de relevante veiligheidsverklaring of -machtiging en de datum waarop de geldigheid van het certificaat zelf afloopt;

5.   „veiligheidsonderzoek”: de onderzoeksprocedures die de bevoegde autoriteit van een lidstaat overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving uitvoert om zekerheid te krijgen dat er geen negatieve feiten bekend zijn waardoor de betrokkene niet in aanmerking zou komen voor een veiligheidsverklaring voor toegang tot EUCI tot op een bepaald niveau (CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger).

Artikel 10

Basisbeginselen

1.   Een persoon wordt alleen toegang tot gerubriceerde informatie verleend indien:

1.

zijn noodzaak tot kennisname is vastgesteld;

2.

hij is geïnstrueerd over de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van EUCI en de relevante veiligheidsnormen en -richtsnoeren, en hij zijn verantwoordelijkheden in verband met de bescherming van dergelijke informatie heeft bevestigd;

3.

voor informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger: indien hij een veiligheidsmachtiging voor het passende niveau heeft of anderszins uit hoofde van zijn functie naar behoren is gemachtigd in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving.

2.   Alle personen die op grond van hun taken toegang tot EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger moeten hebben, dienen een veiligheidsmachtiging van het vereiste niveau te verkrijgen alvorens hun toegang tot die EUCI kan worden verleend. De betrokkene verleent schriftelijk zijn instemming met de procedure voor het verkrijgen van een veiligheidsverklaring voor personeel. Bij weigering kan de betrokkene niet worden aangewezen voor de post, functie of taak waarvoor de toegang tot EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger noodzakelijk is.

3.   De procedures inzake veiligheidsverklaringen voor personeel zijn van dien aard dat kan worden bepaald of een persoon, gelet op diens loyaliteit en betrouwbaarheid, toegang kan worden verleend tot EUCI.

4.   De loyaliteit en de betrouwbaarheid van een persoon ten behoeve van een veiligheidsverklaring voor toegang tot als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger gerubriceerde informatie worden vastgesteld door middel van een veiligheidsonderzoek dat wordt gevoerd door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat overeenkomstig zijn nationale wet- en regelgeving.

5.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie is uitsluitend verantwoordelijk voor de contacten met de nationale veiligheidsautoriteiten of andere bevoegde nationale autoriteiten voor alle kwesties inzake de veiligheidsverklaring. Alle contacten tussen de diensten van de Commissie en hun personeel en de nationale veiligheidsautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten lopen via de Veiligheidsautoriteit van de Commissie.

Artikel 11

Veiligheidsmachtigingsprocedure

1.   Elke directeur-generaal of diensthoofd binnen de Commissie bepaalt binnen zijn afdeling voor welke posten de houders toegang moeten krijgen tot als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger gerubriceerde informatie teneinde hun taken te volbrengen en aldus gemachtigd dienen te zijn.

2.   Zodra bekend is dat iemand zal worden aangewezen voor een functie waarvoor toegang nodig is tot als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger gerubriceerde informatie, stelt de lokale veiligheidsagent van de betrokken afdeling van de Commissie de Veiligheidsautoriteit van de Commissie daarvan in kennis, waarna deze laatste de betrokkene de vragenlijst voor de veiligheidsverklaring toezendt die is opgesteld door de nationale veiligheidsautoriteit van de lidstaat waarvan de betrokkene als onderdaan is aangeworven als personeelslid van de Europese instellingen. De betrokkene verleent schriftelijk zijn instemming met de procedure voor het verkrijgen van een veiligheidsverklaring voor personeel en zendt de ingevulde vragenlijst zo spoedig mogelijk terug naar de Veiligheidsautoriteit van de Commissie.

3.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie zendt de volledig ingevulde vragenlijst betreffende de veiligheidsverklaring voor personeel naar de nationale veiligheidsautoriteit van de lidstaat waarvan de betrokkene als onderdaan is aangeworven als personeelslid van de Europese instellingen, met het verzoek een veiligheidsonderzoek uit te voeren voor het niveau van EUCI waartoe de betrokkene toegang moet hebben.

4.   Wanneer de Veiligheidsautoriteit van de Commissie kennis heeft van informatie met betrekking tot een veiligheidsonderzoek over een betrokkene die een veiligheidsverklaring heeft aangevraagd, stelt de Veiligheidsautoriteit van de Commissie de desbetreffende nationale veiligheidsautoriteit daarvan in kennis overeenkomstig de voorschriften en regelingen ter zake.

5.   Na afsluiting van het veiligheidsonderzoek en na zo spoedig mogelijk door de relevante nationale veiligheidsautoriteit te zijn ingelicht over de algemene evaluatie van de bevindingen van het veiligheidsonderzoek,

a)

kan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie aan de betrokkene machtiging verlenen voor toegang tot EUCI tot op het vereiste veiligheidsniveau, tot een door de autoriteit te bepalen datum, maar maximaal voor 5 jaar, indien het veiligheidsonderzoek tot de zekerheid heeft geleid dat er geen informatie bekend is die doet twijfelen aan de loyaliteit en betrouwbaarheid van de betrokkene;

b)

dient de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, indien het veiligheidsonderzoek niet tot een dergelijke zekerheid leidt, overeenkomstig de relevante regelgeving, de betrokkene daarvan in kennis te stellen; deze kan vervolgens verzoeken om te worden gehoord door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, die op haar beurt de bevoegde nationale veiligheidsautoriteit om verdere verduidelijking kan vragen voor zover die overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving kan worden verstrekt. Indien het resultaat van het veiligheidsonderzoek wordt bevestigd, wordt geen machtiging voor toegang tot EUCI verleend.

6.   Voor het veiligheidsonderzoek en de resultaten van het veiligheidsonderzoek gelden de in de betrokken lidstaat van toepassing zijnde wet- en regelgeving, ook wat de mogelijkheden tot beroep betreft. Tegen besluiten van de Veiligheidsautoriteit van de Commissie kan beroep worden ingesteld in overeenstemming met het Statuut van de ambtenaren.

7.   Het Commissie aanvaardt de door een andere instelling, een ander orgaan of agentschap van de Unie verleende machtiging voor toegang tot EUCI, mits deze geldig blijft. De machtiging bestrijkt elke taak die de betrokkene binnen de Commissie op zich neemt. De instelling, het orgaan of agentschap van de Unie waar de betrokkene in dienst treedt, geeft de bevoegde nationale veiligheidsautoriteit kennis van de wijziging van werkgever.

8.   Indien het dienstverband van een persoon niet begint binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de uitkomst van het veiligheidsonderzoek aan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, of indien de betrokkene zijn dienst voor een periode van twaalf maanden heeft onderbroken en gedurende die tijd niet heeft gewerkt bij de Commissie, bij andere instellingen, organen of agentschappen van de Unie of in een functie bij een nationale overheid van een lidstaat, wordt de betrokken nationale veiligheidsautoriteit door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie verzocht te bevestigen dat de veiligheidsverklaring nog steeds geldig en passend is.

9.   Wanneer een persoon een geldige veiligheidsmachtiging heeft, en de Veiligheidsautoriteit van de Commissie de beschikking krijgt over informatie dat er in verband met die persoon een veiligheidsrisico bestaat, stelt de Veiligheidsautoriteit van de Commissie de desbetreffende nationale veiligheidsautoriteit daarvan in kennis overeenkomstig de voorschriften ter zake.

10.   Wanneer een nationale veiligheidsautoriteit de Veiligheidsautoriteit van de Commissie in kennis stelt van de intrekking van een overeenkomstig lid 5, onder a), gegeven verzekering voor een persoon die een geldige machtiging voor toegang tot EUCI heeft, kan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie de nationale veiligheidsautoriteit om elke toelichting vragen die de autoriteit volgens de nationale wet- en regelgeving mag verstrekken. Indien de negatieve informatie door de relevante nationale veiligheidsautoriteit wordt bevestigd, wordt de veiligheidsmachtiging ingetrokken en wordt de betrokkene de toegang ontzegd tot EUCI en tot functies waar dergelijke toegang mogelijk is of waar hij de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen.

11.   Elke beslissing om een machtiging voor toegang tot EUCI van een persoon die onder de reikwijdte van dit besluit valt, in te trekken, alsmede in voorkomend geval de redenen daarvoor, wordt meegedeeld aan de betrokkene, die kan verzoeken om door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie te worden gehoord. Voor door een nationale veiligheidsautoriteit verstrekte informatie gelden de in de betrokken lidstaat van toepassing zijnde wetten en voorschriften. Tegen besluiten van de Veiligheidsautoriteit van de Commissie kan beroep worden ingesteld in overeenstemming met het Statuut van de ambtenaren.

12.   De afdelingen van de Commissie garanderen dat de nationale deskundigen die bij hen zijn gedetacheerd in een functie waarvoor een veiligheidsmachtiging voor toegang tot EUCI is vereist, aan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie een geldige veiligheidsverklaring of certificaat van veiligheidsverklaring voor personeel, overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving, overleggen alvorens hun taak aan te vatten, waarna op basis daarvan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie een veiligheidsmachtiging verleent voor toegang tot EUCI tot het niveau dat overeenstemt met het niveau dat wordt genoemd in de nationale veiligheidsverklaring, met een maximale geldigheid voor de duur van hun taak.

13.   De leden van de Commissie, die op basis van het Verdrag uit hoofde van hun functie toegang hebben tot EUCI, worden geïnstrueerd over hun veiligheidsverplichtingen met betrekking tot de bescherming van EUCI.

14.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie bewaart een afschrift met betrekking tot veiligheidsverklaringen en veiligheidsmachtigingen die zijn verleend voor toegang tot EUCI overeenkomstig dit besluit. In dit afschrift wordt in ieder geval vermeld: het niveau van de EUCI waartoe een persoon toegang wordt verleend, de datum van uitgifte van de veiligheidsverklaring en de geldigheidsduur ervan.

15.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie kan een certificaat van veiligheidsverklaring voor personeel afgeven met daarop het niveau van de EUCI waartoe de persoon toegang kan worden verleend (CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger), de geldigheidsduur van de betrokken machtiging voor toegang tot EUCI en de datum waarop de geldigheid van het certificaat zelf afloopt.

16.   Na de initiële toekenning van een veiligheidsmachtiging voor toegang tot EUCI wordt deze opnieuw bezien met het oog op hernieuwing, mits de betrokkene ononderbroken bij de Europese Commissie of een andere instelling, een ander orgaan of agentschap van de Unie werkzaam is geweest en nog steeds toegang tot EUCI dient te hebben; dit gebeurt over het algemeen na een termijn van vijf jaar na de datum van kennisgeving van de uitkomst van het laatste veiligheidsonderzoek waarop de machtiging is gebaseerd.

17.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie kan de geldigheidsduur van de bestaande veiligheidsmachtiging met een periode tot maximaal twaalf maanden verlengen, indien binnen een termijn van twee maanden na doorzending van het verzoek tot hernieuwing van de overeenstemmende vragenlijst voor de veiligheidsverklaring geen negatieve informatie is ontvangen van de relevante nationale veiligheidsautoriteit of een andere bevoegde nationale autoriteit. Indien aan het einde van deze periode van twaalf maanden de relevante nationale veiligheidsautoriteit of een andere bevoegde nationale autoriteit de Veiligheidsautoriteit van de Commissie niet in kennis heeft gesteld van haar advies, dient de betrokkene taken uit te oefenen waarvoor geen veiligheidsmachtiging vereist is.

Artikel 12

Instructiebijeenkomsten inzake veiligheidsmachtigingen

1.   Na deelname aan een instructiebijeenkomst inzake veiligheidsmachtigingen die door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie worden georganiseerd, bevestigen alle gemachtigde personen schriftelijk dat zij kennis dragen van hun verplichtingen met betrekking tot de bescherming van EUCI en de gevolgen indien EUCI in gevaar wordt gebracht. Een afschrift van deze schriftelijke bevestiging wordt door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie bewaard.

2.   Eenieder die gemachtigd is om toegang te hebben tot of die moet omgaan met EUCI, dient vanaf het begin bewust te worden gemaakt van en regelmatig geïnstrueerd te worden over de gevaren voor de veiligheid en dient iedere toenadering of activiteit die hij verdacht of ongewoon vindt, onmiddellijk aan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie te melden.

3.   Alle personen die geen taken meer vervullen waarvoor toegang tot EUCI vereist is, dienen er bewust van te worden gemaakt dat hun plichten met betrekking tot de bescherming van EUCI blijven bestaan, en dienen zulks in voorkomend geval schriftelijk te bevestigen.

Artikel 13

Tijdelijke veiligheidsmachtigingen

1.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie kan om dringende en naar behoren gemotiveerde redenen van dienstbelang en in afwachting van de voltooiing van het volledige veiligheidsonderzoek, na raadpleging van de nationale veiligheidsautoriteit van de lidstaat waarvan de betrokkene onderdaan is en afhankelijk van de uitkomst van een eerste controle of er geen negatieve informatie bekend is, personen voor een specifieke functie tijdelijk toegang tot EUCI verlenen, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen in verband met de hernieuwing van veiligheidsverklaringen. Dergelijke tijdelijke machtigingen voor toegang tot EUCI worden voor ten hoogste zes maanden verleend en gelden niet voor informatie met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET.

2.   Na te zijn geïnstrueerd overeenkomstig artikel 12, lid 1, bevestigen alle personen wie een tijdelijke machtiging is verleend, schriftelijk dat zij kennis dragen van hun verplichtingen met betrekking tot de bescherming van EUCI en de gevolgen indien EUCI in gevaar wordt gebracht. Een aantekening van deze schriftelijke bevestiging wordt door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie bewaard.

Artikel 14

Deelname aan gerubriceerde vergaderingen die door de Commissie worden georganiseerd

1.   De afdelingen van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van vergaderingen waarop informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger wordt besproken, stellen via hun lokale veiligheidsagent of via de organisator van de vergadering de Veiligheidsautoriteit van de Commissie voldoende ruim op voorhand in kennis van datum, uur, plaats en deelnemers van dergelijke vergaderingen.

2.   Onverminderd de bepalingen van artikel 11, lid 13, mogen personen die zijn aangewezen voor deelname aan vergaderingen die door de Commissie worden georganiseerd en waarop informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger wordt besproken, alleen deelnemen nadat hun veiligheidsverklaring of veiligheidsmachtiging is bevestigd. De toegang tot dergelijke gerubriceerde vergaderingen wordt geweigerd aan personen van wie de Veiligheidsautoriteit van de Commissie geen certificaat van veiligheidsverklaring voor personeel of een ander bewijs van veiligheidsverklaring onder ogen heeft gehad, of aan personeel van de Commissie dat niet in het bezit is van een veiligheidsmachtiging.

3.   Alvorens een gerubriceerde vergadering te organiseren verzoekt de verantwoordelijke organisator van de vergadering of de lokale veiligheidsagent van de afdeling van de Commissie die de vergadering organiseert, de externe deelnemers om aan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie een certificaat van veiligheidsverklaring voor personeel of een ander bewijs van veiligheidsverklaring over te leggen. De Veiligheidsautoriteit van de Commissie stelt de lokale veiligheidsagent of de organisator van de vergadering in kennis van de ontvangst van de certificaten van veiligheidsverklaring voor personeel of andere bewijzen van veiligheidsverklaring. Indien van toepassing kan een geconsolideerde lijst van namen worden gebruikt, met vermelding van het relevante bewijs van veiligheidsverklaring.

4.   Indien de Veiligheidsautoriteit van de Commissie door de bevoegde autoriteiten ervan in kennis wordt gesteld dat een veiligheidsverklaring van een persoon die uit hoofde van zijn taken aan vergaderingen van de Commissie moet deelnemen, werd ingetrokken, deelt de Veiligheidsautoriteit van de Commissie dit mede aan de lokale veiligheidsagent van de afdeling van de Commissie die verantwoordelijk is voor de organisatie van de vergadering.

Artikel 15

Mogelijke toegang tot EUCI

Koeriers, bewakings- en begeleidingspersoneel dienen op het passende niveau te zijn gemachtigd of anderszins een passend onderzoek te hebben ondergaan overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving, te worden geïnstrueerd over de beveiligingsprocedures ter bescherming van EUCI en over hun plicht om de hun toevertrouwde EUCI te beschermen.

HOOFDSTUK 3

FYSIEKE BEVEILIGING TER BESCHERMING VAN GERUBRICEERDE INFORMATIE

Artikel 16

Basisbeginselen

1.   Met de fysieke veiligheidsmaatregelen wordt beoogd het binnendringen door list of geweld te verhinderen, acties waarvoor geen toestemming is verleend af te schrikken, te verhinderen en op te sporen en op basis van het principe van noodzaak tot kennisname ten aanzien van toegang tot EUCI onderscheid tussen personeelsleden mogelijk te maken. Dergelijke maatregelen worden vastgesteld op basis van een risicobeheersprocedure, overeenkomstig dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij.

2.   Fysieke veiligheidsmaatregelen zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot EUCI te voorkomen door:

a)

ervoor te zorgen dat EUCI op passende wijze wordt behandeld en opgeslagen;

b)

op basis van het „noodzaak tot kennisname”-beginsel en, in voorkomend geval, van hun veiligheidsmachtiging een onderscheid tussen personeelsleden mogelijk te maken wat de toegang tot EUCI betreft;

c)

acties waarvoor geen machtiging is verleend, af te schrikken, te verhinderen en op te sporen, en

d)

het door list of geweld binnendringen te verhinderen of te vertragen.

3.   Fysieke veiligheidsmaatregelen worden ingesteld voor alle locaties, gebouwen, kantoren, kamers en andere zones waarin EUCI wordt behandeld of opgeslagen, alsmede zones waar communicatie- en informatiesystemen, zoals gedefinieerd in hoofdstuk 5, zijn ondergebracht.

4.   Zones waar EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger wordt opgeslagen, worden overeenkomstig dit hoofdstuk als beveiligde zones aangemerkt en door de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie goedgekeurd.

5.   Er worden alleen door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie goedgekeurde apparatuur en voorzieningen gebruikt voor de bescherming van EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger.

Artikel 17

Vereisten en maatregelen inzake fysieke beveiliging

1.   Fysieke veiligheidsmaatregelen worden geselecteerd op basis van een risico-evaluatie door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, waar passend in overleg met andere afdelingen van de Commissie, andere instellingen, agentschappen of organen van de Unie en/of de bevoegde autoriteiten in de lidstaten. De Commissie past een risicobeheersprocedure toe ter bescherming van EUCI op haar locaties, teneinde ervoor te zorgen dat de geboden fysieke bescherming overeenstemt met het ingeschatte risico. In de risicobeheersprocedure wordt rekening gehouden met alle relevante factoren, met name:

a)

de rubriceringsgraad van de EUCI;

b)

de vorm en omvang van de EUCI, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat bij grote hoeveelheden of bundeling van EUCI strengere beschermingsmaatregelen nodig kunnen zijn;

c)

de omgeving en de structuur van de gebouwen of zones waar EUCI is ondergebracht, en

d)

het geëvalueerde gevaar dat uitgaat van inlichtingendiensten die zich richten op de Europese Unie, haar instellingen, organen of agentschappen, of de lidstaten, en van sabotage, terrorisme en subversieve of andere criminele activiteiten.

2.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie stelt aan de hand van het begrip „verdediging in de diepte” vast welke passende combinatie van fysieke veiligheidsmaatregelen moet worden getroffen. Hiertoe ontwikkelt de Veiligheidsautoriteit van de Commissie minimumnormen en criteria die in uitvoeringsbepalingen worden gevat.

3.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie wordt gemachtigd om controles uit te voeren bij het in- en uitgaan, ter afschrikking van het ongeoorloofd binnenbrengen van materiaal in, of het ongeoorloofd verwijderen van EUCI uit een locatie of gebouw.

4.   Indien het risico bestaat dat EUCI over het hoofd wordt gezien, ook onbedoeld, nemen de betrokken afdelingen van de Commissie alle passende maatregelen, zoals vastgesteld door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, om dit risico te bannen.

5.   Voor nieuwe voorzieningen worden fysieke veiligheidsvereisten en functiespecificaties reeds bij het plannen en ontwerpen vastgesteld, in overeenstemming met de Veiligheidsautoriteit van de Commissie. Voor bestaande voorzieningen worden de fysieke veiligheidsvereisten uitgevoerd overeenkomstig de minimumnormen en criteria van de uitvoeringsbepalingen.

Artikel 18

Uitrusting voor de fysieke bescherming van EUCI

1.   Voor de fysieke bescherming van EUCI worden twee soorten fysiek beschermde zones ingesteld:

a)

administratieve zones, en

b)

beveiligde zones (waaronder technisch beveiligde zones).

2.   De Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie bepaalt of een zone voldoet aan de eisen om te worden aangewezen als administratieve zone, beveiligde zone of technisch beveiligde zone.

3.   Voor administratieve zones:

a)

wordt een duidelijk omschreven afscheiding ingesteld waar personen en indien mogelijk voertuigen kunnen worden gecontroleerd;

b)

wordt toegang zonder begeleiding alleen toegestaan aan personen die naar behoren door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie of een andere bevoegde autoriteit gemachtigd zijn, en

c)

worden alle andere personen altijd begeleid of aan gelijkwaardige controles onderworpen.

4.   Voor beveiligde zones:

a)

wordt een duidelijk omschreven, beschermde afscheiding ingesteld waar elk in- en uitgaan wordt gecontroleerd middels een pasje of een systeem van persoonsherkenning;

b)

wordt toegang zonder begeleiding alleen verleend aan personen die over een veiligheidsverklaring beschikken en specifiek gemachtigd zijn om de zone te betreden op basis van hun noodzaak tot kennisname;

c)

worden alle andere personen altijd begeleid of aan gelijkwaardige controles onderworpen.

5.   Wanneer het betreden van een beveiligde zone in de praktijk neerkomt op rechtstreekse toegang tot de gerubriceerde informatie die zich daar bevindt, zijn daarnaast de volgende aanvullende voorschriften van toepassing:

a)

de hoogste rubriceringsgraad van de informatie die normaal in de zone wordt bewaard, wordt duidelijk aangegeven;

b)

alle bezoekers moeten een specifieke machtiging bezitten om de zone te betreden, moeten altijd worden begeleid en moeten over een passende veiligheidsverklaring beschikken, tenzij het nodige wordt gedaan opdat geen toegang tot EUCI mogelijk is.

6.   Beveiligde zones die tegen afluisteren zijn beschermd, worden als technisch beveiligde zones aangemerkt. Daarnaast zijn de volgende aanvullende voorschriften van toepassing:

a)

de zones worden uitgerust met een indringerdetectiesysteem (IDS), worden afgesloten wanneer zij niet worden gebruikt en bewaakt wanneer zij in gebruik zijn. Sleutels worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 20;

b)

alle personen en goederen die deze zones binnenkomen, worden gecontroleerd;

c)

deze zones worden aan regelmatige fysieke en/of technische inspecties onderworpen, zoals vereist door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie. Die inspecties worden ook verricht nadat de zones door onbevoegden zijn betreden of indien zulks wordt vermoed, en

d)

deze zones zijn vrij van ongeoorloofde communicatielijnen of telefoons of andere ongeoorloofde communicatieapparatuur en elektrische of elektronische apparatuur.

7.   Niettegenstaande lid 6, onder d), moet communicatieapparatuur en elektrische en elektronische apparatuur van welke aard ook, voordat zij wordt gebruikt in zones waar vergaderingen plaatsvinden of werk wordt verricht in verband met informatie met rubricering SECRET UE/EU SECRET en hoger, en wanneer het gevaar voor EUCI als groot wordt beoordeeld, eerst door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie worden onderzocht om ervoor te zorgen dat geen begrijpelijke informatie door die apparatuur onbedoeld of op illegale wijze kan worden doorgegeven tot buiten de perimeter van de betrokken beveiligde zone.

8.   Beveiligde zones waar niet op 24-uursbasis dienstdoend personeel aanwezig is, worden, in voorkomend geval, aan het eind van de normale werktijd geïnspecteerd, alsook buiten de normale werktijd met willekeurige tussenpozen, tenzij er een indringerdetectiesysteem is.

9.   Binnen een administratieve zone kunnen tijdelijk beveiligde zones en technische beveiligde zones worden ingesteld voor een gerubriceerde vergadering of een soortgelijk doel.

10.   De lokale veiligheidsagent van de betrokken afdeling van de Commissie stelt voor iedere beveiligde zone onder zijn verantwoordelijkheid operationele beveiligingsprocedures op, waarin overeenkomstig dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij het volgende wordt bepaald:

a)

het niveau van de EUCI die in die zone mag worden behandeld en opgeslagen;

b)

de te handhaven bewakings- en beschermingsmaatregelen;

c)

de personen die op grond van hun noodzaak tot kennisname en veiligheidsmachtiging zonder begeleiding toegang mogen hebben tot de zone;

d)

in voorkomend geval, de procedures inzake begeleiding of inzake bescherming van EUCI wanneer aan anderen toegang tot de zone wordt verleend;

e)

alle andere relevante maatregelen en procedures.

11.   Binnen de beveiligde zones worden kluizen geïnstalleerd. De muren, vloeren, plafonds, ramen en afsluitbare deuren moeten door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie worden goedgekeurd en een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden als de beveiligde opbergmiddelen die zijn goedgekeurd voor de opslag van EUCI met dezelfde rubriceringsgraad.

Artikel 19

Fysieke veiligheidsmaatregelen voor het behandelen en opslaan van EUCI

1.   EUCI met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED mag worden behandeld:

a)

in een beveiligde zone;

b)

in een administratieve zone, als de EUCI wordt beschermd tegen toegang door onbevoegden, of

c)

buiten een beveiligde of een administratieve zone, als de houder EUCI vervoert overeenkomstig artikel 31 en heeft toegezegd zich te zullen houden aan de in de uitvoeringsbepalingen opgenomen compenserende maatregelen ter bescherming van EUCI tegen toegang van onbevoegden.

2.   EUCI met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED wordt opgeslagen in daarvoor geschikt afgesloten kantoormeubilair in een administratieve zone of een beveiligde zone. De informatie mag tijdelijk buiten een beveiligde of een administratieve zone worden opgeslagen, als de houder heeft toegezegd zich te zullen houden aan compenserende maatregelen volgens de uitvoeringsbepalingen.

3.   EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET mag worden behandeld:

a)

in een beveiligde zone;

b)

in een administratieve zone, als de EUCI wordt beschermd tegen toegang door onbevoegden, of

c)

buiten een beveiligde zone of een administratieve zone, mits de houder:

i)

heeft toegezegd zich te zullen houden aan compenserende maatregelen volgens de uitvoeringsbepalingen, om te verzekeren dat EUCI wordt beschermd tegen toegang door onbevoegden;

ii)

de EUCI te allen tijde onder zijn persoonlijke controle houdt, en

iii)

in het geval van documenten op papier, het desbetreffend register op de hoogte heeft gebracht.

4.   EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en SECRET UE/EU SECRET wordt in een beveiligde zone opgeslagen in een beveiligd opbergmiddel of in een kluis.

5.   EUCI met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET wordt behandeld in een beveiligde zone, die wordt opgezet en in stand gehouden door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, en door de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie op het vereiste rubriceringsniveau goedgekeurd.

6.   EUCI met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET wordt opgeslagen in een beveiligde zone, en door de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie op het vereiste rubriceringsniveau goedgekeurd, op één van de volgende wijzen:

a)

in een beveiligd opbergmiddel overeenkomstig artikel 18 met één of meer van de volgende aanvullende controles:

(1)

permanente bescherming of verificatie door beveiligingspersoneel of dienstdoend personeel in het bezit van een veiligheidsverklaring;

(2)

een goedgekeurd indringerdetectiesysteem in combinatie met interventiebeveiligingspersoneel;

of

b)

in een met een indringerdetectiesysteem uitgeruste kluis in combinatie met interventiebeveiligingspersoneel.

Artikel 20

Controle van sleutels en codecombinaties die worden gebruikt voor de bescherming van EUCI

1.   De procedures voor de controle van sleutels en codecombinaties voor kantoren, kamers, kluizen en beveiligde opbergmiddelen worden vastgesteld in de uitvoeringsbepalingen overeenkomstig artikel 60. Dergelijke procedures moeten ongeoorloofde toegang verhinderen.

2.   De codecombinaties worden gememoriseerd door het kleinst mogelijke aantal personen die er kennis van moeten nemen. De codecombinaties van beveiligde opbergmiddelen en kluizen waarin EUCI wordt opgeslagen, worden gewijzigd:

a)

bij ontvangst van nieuwe opbergmiddelen;

b)

in geval van een wijziging in het personeel dat de combinatie kent;

c)

wanneer EU in gevaar zijn gebracht of een vermoeden daarvan bestaat;

d)

wanneer een slot in onderhoud of in herstelling is geweest, en

e)

ten minste om de twaalf maanden.

HOOFDSTUK 4

BEHEER VAN EUCI

Artikel 21

Basisbeginselen

1.   Alle EUCI-documenten moeten worden beheerd overeenkomstig het Commissiebeleid inzake documentenbeheer en moeten bijgevolg worden geregistreerd, opgeslagen, bewaard en uiteindelijk vernietigd, geselecteerd of overgedragen naar de historische archieven overeenkomstig de gemeenschappelijke lijst op Commissie-niveau van te bewaren documenten voor dossiers van de Europese Commissie.

2.   Informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger wordt vóór verspreiding en bij ontvangst geregistreerd voor veiligheidsdoeleinden. Informatie met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET wordt in speciaal daarvoor bestemde registers geregistreerd.

3.   Binnen de Commissie wordt een EUCI-register opgezet overeenkomstig de bepalingen van artikel 27.

4.   De afdelingen en locaties waar EUCI wordt behandeld of opgeslagen, worden regelmatig geïnspecteerd door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie.

5.   EUCI wordt als volgt tussen de diensten en locaties buiten fysiek beveiligde zones overgebracht:

a)

EUCI wordt over het algemeen overgedragen met elektronische middelen, beschermd door encryptieproducten die overeenkomstig hoofdstuk 5 zijn goedgekeurd;

b)

wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de onder a) genoemde middelen, wordt EUCI vervoerd:

i)

op elektronische dragers (zoals usb-sticks, cd's, harde schijven), beschermd door encryptieproducten die overeenkomstig hoofdstuk 5 zijn goedgekeurd, of

ii)

in alle andere gevallen, zoals voorgeschreven in de uitvoeringsbepalingen.

Artikel 22

Rubriceringen en markeringen

1.   Informatie wordt gerubriceerd indien bescherming van de vertrouwelijkheid ervan noodzakelijk is, overeenkomstig artikel 3, lid 1.

2.   De bron van EUCI is verantwoordelijk voor het bepalen van de rubriceringsgraad, overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen, normen en richtsnoeren inzake rubricering en voor de eerste verspreiding van de informatie.

3.   De rubriceringsgraad van EUCI wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 2, en overeenkomstig de relevante uitvoeringsbepalingen.

4.   De rubricering wordt duidelijk en correct aangegeven, ongeacht of de EUCI in papieren, mondelinge, elektronische of enige andere vorm bestaat.

5.   Afzonderlijke delen van een bepaald document (zoals bladzijden, punten, afdelingen, bijlagen, aanhangsels, aanhechtsels en bijvoegsels) kunnen verschillende rubriceringen vereisen en worden dienovereenkomstig gemarkeerd, ook wanneer zij elektronisch worden opgeslagen.

6.   De rubricering die voor het gehele document of bestand geldt, is minstens van dezelfde graad als die van het hoogst gerubriceerde gedeelte ervan. Wanneer informatie uit diverse bronnen worden verzameld, wordt voor het eindproduct in zijn geheel nagegaan welke rubriceringsgraad het moet krijgen, aangezien hiervoor een hogere rubricering vereist kan zijn dan voor de onderdelen ervan.

7.   Voor zover mogelijk worden documenten die delen met verschillende rubriceringsgraden bevatten, zo gestructureerd dat de delen met een verschillende rubriceringsgraad gemakkelijk kunnen worden herkend en, indien nodig, worden gescheiden.

8.   De rubricering van een brief of een nota die bijvoegsels vergezelt, is van dezelfde graad als het hoogst gerubriceerde bijvoegsel. De bron geeft door middel van een passende markering duidelijk aan welke rubricering op die brief of nota moet worden toegepast indien deze gescheiden wordt van de bijvoegsels, bijvoorbeeld:

 

CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL:

 

Zonder aanhechtsel(s) RESTREINT UE/EU RESTRICTED

Artikel 23

Markeringen

Ter aanvulling van een van de rubriceringen als bedoeld in artikel 3, lid 2, kan EUCI voorzien zijn van aanvullende markeringen zoals:

a)

een identificatiemiddel om de bron aan te duiden;

b)

waarschuwingsmarkeringen, codewoorden of afkortingen waarmee het activiteitengebied waarop het document betrekking heeft, een speciale verspreiding op basis van noodzaak tot kennisname of beperkingen voor het gebruik worden aangegeven;

c)

markeringen inzake de geschiktheid voor vrijgave;

d)

in voorkomend geval, de datum of de specifieke gebeurtenis waarna het document lager gerubriceerd of gederubriceerd kan worden.

Artikel 24

Afgekorte rubriceringen

1.   Om de rubriceringsgraad van afzonderlijke delen van een tekst aan te geven kunnen gestandaardiseerde afgekorte rubriceringen worden gebruikt. Deze afkortingen komen niet in de plaats van de volledige rubriceringsmarkeringen.

2.   De volgende standaardafkortingen mogen in gerubriceerde EU-documenten worden gebruikt ter aanduiding van de rubriceringsgraad van afdelingen of onderdelen van tekst van minder dan één bladzijde:

TRES SECRET UE/EU TOP SECRET

TS-UE/EU-TS

SECRET UE/EU SECRET

S-UE/EU-S

CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL

C-UE/EU-C

RESTREINT UE/EU RESTRICTED

R-UE/EU-R

Artikel 25

Het genereren van EUCI

1.   Bij het genereren van een gerubriceerd EU-document:

a)

wordt op elke bladzijde duidelijk de rubriceringsgraad aangegeven;

b)

wordt elke bladzijde genummerd;

c)

wordt het document voorzien van een referentienummer en een onderwerp, dat op zich geen gerubriceerde informatie is, tenzij het als zodanig wordt gemarkeerd;

d)

wordt het document gedateerd;

e)

worden documenten met rubricering SECRET EU/EU SECRET en hoger op elke bladzijde van een exemplaarnummer voorzien, indien zij in meerdere exemplaren moeten worden verspreid.

2.   Als het niet mogelijk is lid 1 toe te passen op EUCI, worden andere passende maatregelen genomen overeenkomstig de krachtens dit besluit op te stellen uitvoeringsbepalingen.

Artikel 26

Lagere rubricering en derubricering van EUCI

1.   Bij het genereren geeft de bron waar mogelijk aan of de EUCI op een bepaalde datum of na een bepaalde gebeurtenis lager gerubriceerd of gederubriceerd kan worden.

2.   Elke afdeling van de Commissie bekijkt regelmatig opnieuw de EUCI waarvan zij de bron is, om na te gaan of de rubriceringsgraad nog steeds van toepassing is. In de uitvoeringsbepalingen wordt een systeem vastgesteld om de rubriceringsgraad van EUCI waarvan de Commissie de bron is, ten minste om de vijf jaar opnieuw te bekijken. Deze controle is niet nodig wanneer de bron vanaf het begin heeft aangegeven dat de informatie automatisch lager gerubriceerd of gederubriceerd zal worden en zij dienovereenkomstig gemarkeerd is.

3.   Informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED waarvan de Commissie de bron is, wordt na verloop van 30 jaar automatisch als gederubriceerd beschouwd, overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83, gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1700/2003 van de Raad (10).

Artikel 27

Registratiesysteem voor EUCI binnen de Commissie

1.   Onverminderd artikel 52, lid 5, hieronder, wordt in elke afdeling van de Commissie waar EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en SECRET UE/EU SECRET wordt behandeld of opgeslagen, een verantwoordelijk lokaal registratiesysteem voor EUCI vastgesteld om te garanderen dat EUCI overeenkomstig dit besluit wordt behandeld.

2.   Het EUCI-register dat door het secretariaat-generaal wordt beheerd, is het centrale EUCI-register van de Commissie. Het fungeert als:

lokaal EUCI-register voor het secretariaat-generaal van de Commissie,

EUCI-register voor de particuliere bureaus van de leden van de Commissie, tenzij deze een specifiek lokaal EUCI-register hebben,

EUCI-register voor directoraten-generaal of diensten die geen lokaal EUCI-register hebben,

voornaamste punt van in- en uitgang voor alle informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED en hoger tot en met SECRET UE/EU SECRET, die wordt uitgewisseld tussen de Commissie en haar diensten en derde landen en internationale organisaties, en, indien specifieke regelingen daarin voorzien, andere instellingen, agentschappen en organen van de Unie.

3.   Binnen de Commissie wordt een register door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie aangewezen als de centrale instantie voor het ontvangen en verzenden van informatie met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET. In voorkomend geval kunnen subregisters worden aangewezen die zulke informatie voor registratiedoeleinden behandelen.

4.   Deze subregisters mogen geen TRES SECRET UE/EU TOP SECRET-documenten rechtstreeks overdragen aan andere subregisters van hetzelfde centrale TRES SECRET UE/EU TOP SECRET-register, noch naar buiten toe overdragen, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van dit centrale register.

5.   De EUCI-registers worden als beveiligde zones ingericht, zoals bedoeld in hoofdstuk 3, en door de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie goedgekeurd.

Artikel 28

Registercontrolefunctionaris

1.   Elk EUCI-register wordt beheerd door een registercontrolefunctionaris (RCO).

2.   De RCO beschikt over een passende veiligheidsverklaring.

3.   De RCO valt onder het toezicht van de lokale veiligheidsagent binnen de betrokken afdeling van de Commissie, voor zover het de toepassing betreft van de bepalingen inzake de behandeling van EUCI-documenten en de naleving van de relevante veiligheidsvoorschriften, -normen en -richtsnoeren.

4.   In het kader van zijn verantwoordelijkheid om het EUCI-register waarvoor hij is aangewezen, te beheren, neemt de RCO de volgende algemene taken op zich overeenkomstig dit besluit en de voorschriften, normen en richtsnoeren voor de uitvoering:

het beheer van operaties in verband met de registratie, bewaring, reproductie, vertaling, overdracht, verzending en vernietiging of overbrenging naar de historische archieven van EUCI,

het geregelde toezicht op de noodzaak om de rubricering van de informatie te handhaven,

andere taken in verband met de bescherming van EUCI als vastgesteld in de uitvoeringsbepalingen.

Artikel 29

Registratie van EUCI voor beveiligingsdoeleinden

1.   Voor de toepassing van dit besluit wordt onder registratie voor beveiligingsdoeleinden (hierna „registratie” genoemd) verstaan: de toepassing van procedures waarbij de levenscyclus van EUCI, ook de verspreiding ervan, wordt geregistreerd.

2.   Alle informatie of materiaal met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en hoger wordt in speciaal daarvoor bestemde registers geregistreerd bij binnenkomst in of vertrek uit een organisatorische entiteit.

3.   Wanneer EUCI in een communicatie- en informatiesysteem wordt behandeld of opgeslagen, kunnen de registratieprocedures binnen het communicatie- en informatiesysteem zelf plaatsvinden.

4.   Meer gedetailleerde bepalingen betreffende de registratie van EUCI voor beveiligingsdoeleinden worden in de uitvoeringsbepalingen vastgesteld.

Artikel 30

Kopiëren en vertalen van gerubriceerde EU-documenten

1.   Documenten met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET worden niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de bron gekopieerd of vertaald.

2.   Indien de bron van documenten met rubricering SECRET UE/EU SECRET of lager geen waarschuwingsmarkeringen met betrekking tot het kopiëren of vertalen heeft aangebracht, kunnen deze documenten op instructie van de houder worden gekopieerd of vertaald.

3.   De veiligheidsmaatregelen die voor het originele document gelden, zijn ook van toepassing op kopieën en vertalingen ervan.

Artikel 31

Vervoer van EUCI

1.   EUCI wordt op zodanige wijze vervoerd dat tijdens het vervoer ongeoorloofde openbaarmaking niet mogelijk is.

2.   Het vervoer van EUCI geschiedt onder beschermende maatregelen, die met name:

overeenstemmen met de rubriceringsgraad van de vervoerde EUCI, en

aangepast zijn aan de specifieke vervoersvoorwaarden, met name afhankelijk van het feit of de EUCI wordt vervoerd:

binnen een gebouw van de Commissie of op zichzelf staande groep van gebouwen van de Commissie,

tussen gebouwen van de Commissie die in dezelfde lidstaat zijn gelegen,

binnen de Unie,

vanuit de Unie naar het grondgebied van een derde land, en

aangepast zijn aan de aard en de vorm van de EUCI.

3.   Deze beschermende maatregelen worden in detail beschreven in de uitvoeringsbepalingen, of, in het geval van projecten en programma's als bedoeld in artikel 42, als integraal onderdeel van de desbetreffende programma-/projectbeveiligingsinstructies.

4.   De uitvoeringsbepalingen of de projectbeveiligingsinstructies omvatten bepalingen die overeenstemmen met de rubriceringsgraad van de EUCI, betreffende:

het type vervoer, zoals vervoer in de handbagage, per diplomatieke of militaire koerier, per post of per commerciële koerierdienst,

de verpakking van de EUCI,

technische tegenmaatregelen voor EUCI op elektronische dragers,

enige andere procedurele, fysieke of elektronische maatregel,

registratieprocedures,

het gebruik van personeel met een veiligheidsmachtiging.

5.   Wanneer EUCI op elektronische dragers wordt vervoerd, kunnen onverminderd artikel 21, lid 5, de beschermende maatregelen als vastgesteld in de uitvoeringsbepalingen worden aangevuld met passende technische tegenmaatregelen, die door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie worden goedgekeurd, om het risico op verlies of in gevaar brengen zo klein mogelijk te maken.

Artikel 32

Vernietiging van EUCI

1.   Gerubriceerde EU-documenten die niet langer nodig zijn, mogen worden vernietigd onverminderd de archiefregelgeving en de geldende regels en voorschriften van de Commissie inzake documentbeheer en archivering, en meer bepaald de gemeenschappelijke lijst op Commissie-niveau van te bewaren documenten.

2.   EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en hoger wordt vernietigd door de RCO van het verantwoordelijke EUCI-register op aanwijzing van de houder of van een bevoegde autoriteit. De RCO actualiseert de logboeken en ander registerinformatie in overeenstemming daarmee.

3.   De vernietiging van documenten met rubricering SECRET UE/EU SECRET of TRES SECRET UE/EU TOP SECRET vindt plaats door de RCO in het bijzijn van een getuige die een veiligheidsmachtiging heeft voor ten minste de rubriceringsgraad van het document dat wordt vernietigd.

4.   Zowel de RCO als de getuige, als de aanwezigheid van deze laatste vereist is, ondertekenen een vernietigingscertificaat, dat wordt bewaard in het register. Door de RCO van het verantwoordelijke EUCI-register worden vernietigingscertificaten van documenten met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET gedurende ten minste tien jaar en van documenten met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET gedurende ten minste vijf jaar bewaard.

5.   Gerubriceerde documenten, met inbegrip van documenten met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED, worden vernietigd volgens methoden die in de uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld en die beantwoorden aan de relevante EU- of equivalente normen.

6.   Digitale opslagmedia voor EUCI worden vernietigd overeenkomstig de procedures die in de uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld.

Artikel 33

Vernietiging van EUCI in noodgevallen

1.   De afdelingen van de Commissie die houder zijn van EUCI, stellen, naargelang van de plaatselijke omstandigheden, plannen op ter beveiliging van gerubriceerd EU-materiaal in crisissituaties, die indien nodig plannen voor vernietiging en evacuatieplannen in noodgevallen omvatten. Zij publiceren de instructies die noodzakelijk worden geacht om te voorkomen dat EUCI in onbevoegde handen terechtkomt.

2.   De regelingen die in crisissituaties worden getroffen om materiaal met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en SECRET UE/EU SECRET te beveiligen en/of te vernietigen, mogen in geen geval ten koste gaan van de beveiliging of de vernietiging van TRES SECRET UE/EU TOP SECRET-materiaal, inclusief de encryptieapparatuur, waarvan de behandeling voorrang heeft op alle andere taken.

3.   In noodgevallen of indien er een imminent gevaar van ongeoorloofde openbaarmaking is, wordt de EUCI door de houder derwijze vernietigd dat deze niet in haar geheel, noch ten dele kan worden gereconstrueerd. De bron en het register van oorsprong worden op de hoogte gebracht van de vernietiging van geregistreerde EUCI in een noodgeval.

4.   Meer gedetailleerde bepalingen betreffende de vernietiging van EUCI worden in de uitvoeringsbepalingen vastgesteld.

HOOFDSTUK 5

BESCHERMING VAN EUCI IN COMMUNICATIE- EN INFORMATIESYSTEMEN

Artikel 34

Basisbeginselen van de informatieborging

1.   Informatieborging op het gebied van communicatie- en informatiesystemen is de overtuiging dat die systemen de erin opgenomen informatie zullen beschermen en zullen functioneren zoals nodig en wanneer nodig, onder de controle van legitieme gebruikers.

2.   Effectieve informatieborging houdt in dat de volgende aspecten op passende wijze worden gewaarborgd:

Authenticiteit

:

de garantie dat informatie echt is en van bonafide bronnen afkomstig is;

Beschikbaarheid

:

de eigenschap dat informatie op verzoek van een gemachtigde entiteit toegankelijk en bruikbaar is;

Vertrouwelijkheid

:

de eigenschap dat informatie niet wordt vrijgegeven aan niet-gemachtigde personen, entiteiten of processen;

Integriteit

:

de eigenschap dat de nauwkeurigheid en de volledigheid van de goederen en de informatie is gewaarborgd;

Onweerlegbaarheid

:

de eigenschap dat bewezen kan worden dat een actie of gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zodat deze actie of gebeurtenis niet achteraf kan worden ontkend.

3.   Informatieborging is op een risicobeheersprocedure gebaseerd.

Artikel 35

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)   „homologatie”: de formele machtiging en goedkeuring die aan een communicatie- en informatiesysteem wordt verleend door de Veiligheidshomologatieautoriteit om EUCI te verwerken in zijn operationele milieu, na formele validering van het veiligheidsplan en de correcte uitvoering ervan;

b)   „homologatieprocedure”: de noodzakelijke stappen en taken die zijn vereist alvorens de homologatie door de Veiligheidshomologatieautoriteit plaatsvindt. Deze stappen en taken worden beschreven in een homologatieprocedurenorm;

c)   „communicatie- en informatiesystemen” (CIS): systemen waarmee informatie in elektronische vorm kan worden behandeld. Een communicatie- en informatiesysteem omvat alle functionele bestanddelen die voor het functioneren ervan vereist zijn, waaronder infrastructurele, organisatorische, personele en informatiemiddelen;

d)   „residueel risico”: het risico dat blijft bestaan nadat er veiligheidsmaatregelen zijn genomen, aangezien niet alle dreigingen worden tegengegaan en niet alle kwetsbaarheden kunnen worden weggenomen;

e)   „risico”: de mogelijkheid dat een bepaald gevaar de interne en externe kwetsbaarheden van een organisatie of een van de door haar gebruikte systemen zal uitbuiten en daarbij schade zal toebrengen aan de organisatie en haar materiële en immateriële goederen. Risico wordt gemeten als een combinatie van de waarschijnlijkheid dat gevaren zich zullen voordoen en het effect daarvan;

f)   „risicoaanvaarding”: het besluit om erin te berusten dat er na de risicobehandeling een residueel risico blijft bestaan;

g)   „risicobeoordeling”: het in kaart brengen van gevaren en kwetsbaarheden en het verrichten van de daarmee verband houdende risicoanalyse, dat wil zeggen analyse van de waarschijnlijkheid en het effect;

h)   „risicocommunicatie”: houdt in dat er risicovoorlichtingscampagnes worden gevoerd, gericht op gebruikers van CIS, dat goedkeuringsautoriteiten over die risico's worden geïnformeerd en dat er verslag over wordt uitgebracht aan de operationele autoriteiten;

i)   „risicobehandeling”: het verzachten, wegnemen, verkleinen (via een passende combinatie van technische, fysieke, organisatorische of procedurele maatregelen), overbrengen of onder toezicht houden van het risico.

Artikel 36

CIS voor de behandeling van EUCI

1.   CIS behandelen EUCI overeenkomstig het concept van informatieborging.

2.   Voor CIS waarmee EUCI worden behandeld, impliceert de naleving van het beveiligingsbeleid voor informatiesystemen van de Commissie, als bedoeld in Besluit C(2006) 3602 van de Commissie (11), het volgende:

a)

de cyclus „plannen-uitvoeren-controleren-aanpassen” (PDCA — Plan-Do-Check-Act) wordt toegepast voor de uitvoering van het beveiligingsbeleid voor informatiesystemen tijdens de hele levensduur van deze systemen;

b)

de veiligheidsbehoeften worden vastgesteld via een impactanalyse;

c)

het informatiesysteem en de daarin vervatte gegevens worden onderworpen aan een formele classificatie;

d)

alle verplichte veiligheidsmaatregelen volgens het beveiligingsbeleid voor informatiesystemen worden uitgevoerd;

e)

er wordt een risicobeheersprocedure toegepast die uit de volgende stappen bestaat: identificatie van het gevaar en de kwetsbaarheid, risicobeoordeling, risicobehandeling, risicoaanvaarding en risicocommunicatie;

f)

een veiligheidsplan, met inbegrip van het veiligheidsbeleid en de operationele beveiligingsprocedures, wordt vastgesteld, uitgevoerd, gecontroleerd en herzien.

3.   Alle personeel dat betrokken is bij het ontwerpen, ontwikkelen, testen, in werking stellen, beheren of gebruiken van CIS voor de behandeling van EUCI, melden aan de Veiligheidshomologatieautoriteit alle mogelijke tekortkomingen, incidenten, inbreuken of gevaren in verband met de veiligheid die een effect kunnen hebben op de bescherming van de CIS en/of de daarin opgenomen EUCI.

4.   Wanneer EUCI door encryptieproducten wordt beschermd, worden deze producten als volgt goedgekeurd:

a)

de voorkeur wordt gegeven aan producten die zijn goedgekeurd door de Raad of door het secretariaat-generaal van de Raad in zijn hoedanigheid van autoriteit voor de goedkeuring van encryptieproducten van de Raad, na een aanbeveling van de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie;

b)

indien gerechtvaardigd op specifieke operationele gronden kan de autoriteit voor de goedkeuring van encryptieproducten van de Commissie, na een aanbeveling van de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie, vrijstelling verlenen van de vereisten onder a) en een tijdelijke goedkeuring verlenen voor een specifieke periode.

5.   Tijdens de overdracht, verwerking en opslag van EUCI met elektronische middelen moeten goedgekeurde encryptieproducten worden gebruikt. Niettegenstaande deze eis kunnen specifieke procedures worden toegepast in noodgevallen of in geval van specifieke technische configuraties na goedkeuring door de autoriteit voor de goedkeuring van encryptieproducten.

6.   CIS die informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL en hoger behandelen, worden met veiligheidsmaatregelen beschermd opdat de informatie niet in gevaar raakt door onopzettelijke elektromagnetische emissies („TEMPEST-beveiligingsmaatregelen”). Deze beveiligingsmaatregelen dienen in verhouding te staan tot het risico op misbruik en de rubriceringsgraad van de gegevens.

7.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie vervult de rol van:

Informatieborgingsautoriteit;

Veiligheidshomologatieautoriteit;

TEMPEST-autoriteit;

autoriteit voor de goedkeuring van encryptieproducten;

autoriteit voor de verdeling van encryptieproducten.

8.   De Veiligheidsautoriteit van de Commissie wijst voor elk systeem de operationele Informatieborgingsautoriteit aan.

9.   De verantwoordelijkheden in verband met de in de leden 7 en 8 beschreven rollen worden in de uitvoeringsbepalingen nader bepaald.

Artikel 37

Homologatie van CIS voor de behandeling van EUCI

1.   Alle CIS voor de behandeling van EUCI, ondergaan een homologatieprocedure, gebaseerd op de beginselen van informatieborging, waarvan de gedetailleerdheid overeenstemt met het vereiste beschermingsniveau.

2.   De homologatieprocedure omvat de formele validering door de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie van het veiligheidsplan voor de betrokken CIS, teneinde te verzekeren:

a)

dat de risicobeheersprocedure, als bedoeld in artikel 36, lid 2, correct is toegepast;

b)

dat de eigenaar van het systeem het residuele risico met kennis van zaken heeft aanvaard, en

c)

dat een voldoende beschermingsniveau voor de CIS en de daarmee behandelde EUCI is verwezenlijkt overeenkomstig dit besluit.

3.   De Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie geeft een homologatieverklaring af waarin de maximaal toegelaten rubriceringsgraad van de informatie die door een CIS mag worden behandeld, en de voorwaarden daarvoor, worden vastgesteld. Dit laat de taken onverlet die zijn toevertrouwd aan het Veiligheidshomologatieorgaan als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 512/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12).

4.   Een gezamenlijk Veiligheidshomologatieorgaan is verantwoordelijk voor de homologatie van de CIS van de Commissie die verschillende partijen betreffen. Het bestaat uit een vertegenwoordiger van de Veiligheidshomologatieautoriteit van iedere betrokken partij en de vergaderingen worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie.

5.   De homologatieprocedure omvat een reeks taken die door de betrokken partijen moeten worden vervuld. De verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van de homologatiedossiers en de documentatie berust volledig bij de eigenaar van de CIS.

6.   De homologatie valt onder de verantwoordelijkheid van de Veiligheidshomologatieautoriteit van de Commissie, die op elk ogenblik van de levenscyclus van de CIS het recht heeft om:

a)

de toepassing van een homologatieprocedure te eisen;

b)

de CIS te auditen of te inspecteren;

c)

indien niet langer wordt voldaan aan de operationele voorwaarden, de vaststelling en effectieve uitvoering te eisen van een plan voor een verbetering van de veiligheid binnen een welbepaalde termijn, en mogelijk de goedkeuring voor het gebruik van de CIS in te trekken, tot opnieuw is voldaan aan de operationele voorwaarden.

7.   De homologatieprocedure wordt vastgesteld in een norm inzake de homologatieprocedure voor CIS voor de behandeling van EUCI, die wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Besluit C(2006) 3602.

Artikel 38

Noodgevallen

1.   Niettegenstaande het bepaalde in dit hoofdstuk mogen de hieronder beschreven specifieke procedures worden toegepast in noodgevallen, zoals dreigende of uitgebroken crises, conflicten, oorlogssituaties of in uitzonderlijke operationele omstandigheden.

2.   EUCI mag met toestemming van de bevoegde autoriteit door middel van voor een lager rubriceringsniveau goedgekeurde encryptieproducten of zonder encryptie worden overgedragen, indien vertraging schade zou veroorzaken die duidelijk zwaarder weegt dan de schade ten gevolge van eventuele verspreiding van het gerubriceerde materiaal en indien:

a)

de zender en de ontvanger niet over de vereiste encryptieapparatuur beschikken, en

b)

het gerubriceerde materiaal niet op tijd met andere middelen kan worden verstuurd.

3.   Gerubriceerde informatie die in de in lid 1 bedoelde omstandigheden wordt overgedragen, mag geen tekenen of aanwijzingen dragen die haar onderscheiden van ongerubriceerde informatie of informatie die beschermd kan worden door een beschikbaar encryptieproduct. Ontvangers worden onverwijld langs andere wegen op de hoogte gebracht van het rubriceringsniveau.

4.   Vervolgens wordt een verslag opgesteld door de bevoegde autoriteit en naar de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie gezonden.

HOOFDSTUK 6

INDUSTRIËLE BEVEILIGING

Artikel 39

Basisbeginselen

1.   Industriële beveiliging is de toepassing van maatregelen om de bescherming van EUCI te waarborgen

a)

in het kader van gerubriceerde contracten, door:

i)

gegadigden of inschrijvers tijdens de inschrijvings- en gunningsprocedure;

ii)

contractanten of subcontractanten gedurende de levenscyclus van gerubriceerde contracten;

b)

in het kader van gerubriceerde subsidie-overeenkomsten, door:

i)

aanvragers tijdens de gunningsprocedures;

ii)

begunstigden gedurende de levenscyclus van gerubriceerde subsidie-overeenkomsten.

2.   Dergelijke contracten of subsidie-overeenkomsten mogen geen informatie met rubricering TRES SECRET UE/EU TOP SECRET omvatten.

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen in dit hoofdstuk die betrekking hebben op gerubriceerde contracten of contractanten, ook van toepassing op gerubriceerde onderaanneming of subcontractanten.

Artikel 40

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)   „gerubriceerd contract”: een kaderovereenkomst of overeenkomst, als bedoeld in Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (13), tussen de Commissie of een van haar afdelingen en een contractant voor de levering van roerende of onroerende goederen, de uitvoering van werken of de verrichting van diensten waarvan de uitvoering het genereren, behandelen of opslaan van EUCI vereist;

b)   „gerubriceerde onderaanneming”: een overeenkomst tussen een contractant van de Commissie of een van haar afdelingen en een andere contractant (de subcontractant) voor de levering van roerende of onroerende goederen, de uitvoering van werken of de verrichting van diensten waarvan de uitvoering het genereren, behandelen of opslaan van EUCI vereist;

c)   „gerubriceerde subsidie-overeenkomst”: een overeenkomst waarbij de Commissie een subsidie toekent, als bedoeld in deel I, titel VI, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, waarvan de uitvoering het genereren, behandelen of opslaan van EUCI vereist;

d)   „aangewezen veiligheidsautoriteit”: een autoriteit onder het gezag van de nationale veiligheidsautoriteit van een lidstaat die tot taak heeft industriële of andere entiteiten te informeren over alle aspecten van het nationale beleid inzake industriële beveiliging, en leiding te geven aan en bijstand te verlenen bij de uitvoering ervan. De nationale veiligheidsautoriteit of een andere bevoegde autoriteit kan de rol van aangewezen veiligheidsautoriteit op zich nemen.

Artikel 41

Procedure voor gerubriceerde contracten en subsidie-overeenkomsten

1.   Elke afdeling van de Commissie zorgt er als aanbestedende autoriteit voor dat bij het gunnen van gerubriceerde contracten of subsidie-overeenkomsten de in dit hoofdstuk vervatte minimumnormen voor industriële beveiliging worden genoemd of opgenomen in het contract, en dat eraan wordt voldaan.

2.   Voor de toepassing van lid 1 winnen de bevoegde diensten binnen de Commissie het advies in van het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid, en meer bepaald van het directoraat Veiligheid, en garanderen zij dat de modellen voor contracten, onderaannemingen en subsidie-overeenkomsten bepalingen omvatten die in overeenstemming zijn met de basisbeginselen en minimumnormen waaraan de contractanten en subcontractanten resp. de begunstigden van subsidie-overeenkomsten voor de bescherming van EUCI moeten voldoen.

3.   De Commissie werkt nauw samen met de nationale veiligheidsautoriteit, de aangewezen veiligheidsautoriteit of elke andere bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaten.

4.   Indien een aanbestedende autoriteit voornemens is een procedure te starten voor het sluiten van een gerubriceerd contract of een gerubriceerde subsidie-overeenkomst, wint zij het advies in van de Veiligheidsautoriteit van de Commissie over de kwesties die het gerubriceerde karakter en de gerubriceerde elementen van de procedure betreffen, in alle stadia ervan.

5.   Templates en modellen van gerubriceerde contracten en onderaannemingen en van gerubriceerde subsidie-overeenkomsten, aankondigingen van opdrachten, informatie over de omstandigheden waarin veiligheidsverklaringen voor een vestiging zijn vereist, programma-/projectbeveiligingsinstructies, memoranda over de beveiligingsaspecten, bezoeken, overdracht en vervoer van EUCI in het kader van gerubriceerde contracten of gerubriceerde subsidie-overeenkomsten worden vastgesteld in uitvoeringsbepalingen inzake industriële beveiliging, na raadpleging van de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie.

6.   De Commissie kan gerubriceerde contracten of subsidie-overeenkomsten sluiten die taken behelzen waarvoor toegang tot of behandeling of opslag van EUCI nodig is voor marktdeelnemers die in een lidstaat of een derde land zijn geregistreerd, en waarmee een overeenkomst of administratieve regeling is getroffen overeenkomstig hoofdstuk 7 van dit besluit.

Artikel 42

Beveiligingselementen in gerubriceerde contracten en subsidie-overeenkomsten

1.   Gerubriceerde contracten en subsidie-overeenkomsten omvatten verplicht de volgende beveiligingselementen:

Programma-/projectbeveiligingsinstructies

a)

Een programma-/projectbeveiligingsinstructie is een lijst van beveiligingsprocedures die op een specifiek programma/project worden toegepast om de beveiligingsprocedures te standaardiseren. Deze instructie kan gedurende de gehele looptijd van het programma/project worden herzien.

b)

Het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid ontwerpt een generieke programma-/projectbeveiligingsinstructie die de afdelingen van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor programma's of projecten die de behandeling of opslag van EUCI behelzen, verder kunnen ontwikkelen, waar passend, in de vorm van specifieke programma-/projectbeveiligingsinstructies, die op de generieke programma-/projectbeveiligingsinstructie zijn gebaseerd.

c)

Meer bepaald wordt een specifieke programma-/projectbeveiligingsinstructie ontwikkeld voor programma's en projecten die een aanzienlijke reikwijdte, omvang of complexiteit vertonen, of waarbij een groot aantal en/of zeer divers aantal contractanten, begunstigden en andere partners en belanghebbenden is betrokken, bijvoorbeeld wat betreft hun wettelijke status. De specifieke programma-/projectbeveiligingsinstructie wordt ontwikkeld door de afdeling(en) van de Commissie die het programma of project beheert (beheren), in nauwe samenwerking met het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid.

d)

Het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid dient zowel de generieke als de specifieke programma-/projectbeveiligingsinstructies voor advies in bij de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie.

Memorandum over de beveiligingsaspecten

a)

Een memorandum over de beveiligingsaspecten is een geheel van bijzondere, door de aanbestedende autoriteit uitgevaardigde contractvoorwaarden die een integrerend deel vormen van een gerubriceerd contract dat de toegang tot of het genereren van EUCI behelst, en waarin de veiligheidsvereisten of de elementen van het contract die beveiligd moeten worden, worden genoemd.

b)

De voor het contract specifieke veiligheidsvereisten worden beschreven in een memorandum over de beveiligingsaspecten. Dit memorandum omvat, waar passend, de rubriceringsgids en vormt een integrerend deel van een gerubriceerd contract, een gerubriceerde onderaanneming of gerubriceerde subsidie-overeenkomst.

c)

Het memorandum over de beveiligingsaspecten bevat bepalingen die de contractant en/of de begunstigde ertoe verplichten zich te houden aan de minimumnormen in dit besluit. De aanbestedende autoriteit zorgt ervoor dat het memorandum over de beveiligingsaspecten stipuleert dat niet-naleving van deze minimumnormen voldoende grond kan zijn om het contract of de subsidie-overeenkomst te beëindigen.

2.   Zowel de programma-/projectbeveiligingsinstructies als de memoranda over de beveiligingsaspecten omvatten een rubriceringsgids als verplicht beveiligingselement.

a)

Een „rubriceringsgids” is een document waarin wordt beschreven welke onderdelen van een programma, contract of subsidie-overeenkomst gerubriceerd zijn en wat de toepasselijke rubriceringsgraden zijn. De rubriceringsgids kan gedurende de looptijd van het programma, het project, het contract of de subsidie-overeenkomst worden uitgebreid en bepaalde gegevens kunnen een andere of een lagere rubricering krijgen. Als er een rubriceringsgids is, maakt deze deel uit van het memorandum over de beveiligingsaspecten.

b)

Alvorens een aanbesteding uit te schrijven of een gerubriceerd contract te gunnen, bepaalt de betrokken afdeling van de Commissie als aanbestedende autoriteit welke rubricering wordt gegeven aan informatie die aan inschrijvers en contractanten moet worden verstrekt, en welke rubricering wordt gegeven aan informatie die de contractant zal genereren. Daartoe ontwerpt de betrokken afdeling van de Commissie een rubriceringsgids overeenkomstig dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij, na raadpleging van de Veiligheidsautoriteit van de Commissie.

c)

Voor het bepalen van de rubricering van de diverse onderdelen van een gerubriceerd contract gelden onderstaande beginselen:

i)

bij het opstellen van een rubriceringsgids houdt de betrokken afdeling van de Commissie rekening met alle ter zake doende beveiligingsaspecten, zoals de rubricering die is gegeven aan verstrekte informatie waarvan het gebruik voor het contract is goedgekeurd door de bron van de informatie;

ii)

de algehele rubriceringsgraad van het contract mag niet lager zijn dan de hoogste rubricering van de onderdelen ervan, en

iii)

indien nodig neemt de aanbestedende autoriteit via de Veiligheidsautoriteit van de Commissie contact op met de nationale veiligheidsautoriteiten en de aangewezen veiligheidsautoriteiten van de lidstaten of andere bevoegde veiligheidsautoriteit als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot de rubricering van door of aan contractanten verstrekte informatie tijdens de uitvoering van een contract, en wanneer verdere wijzigingen in de rubriceringsgids worden aangebracht.

Artikel 43

Toegang tot EUCI voor personeel van contractanten en begunstigden

De aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit garandeert dat gerubriceerde contracten of subsidie-overeenkomsten bepalingen omvatten die stipuleren dat het personeel van een contractant, subcontractant of begunstigde die voor de verwezenlijking van het gerubriceerde contract, de gerubriceerde onderaanneming of de gerubriceerde subsidie-overeenkomst toegang nodig heeft tot EUCI, deze toegang alleen krijgt mits:

a)

de betrokkene beschikt over een veiligheidsmachtiging tot het vereiste niveau of anderszins terdege gemachtigd is doordat zijn noodzaak tot kennisname is vastgesteld;

b)

de betrokkene is geïnstrueerd over de toepasselijke beveiligingsvoorschriften en -procedures voor de bescherming van EUCI en hij zijn verantwoordelijkheden in verband met de bescherming van dergelijke informatie heeft bevestigd;

c)

de betrokkene beschikt over een veiligheidsverklaring tot het vereiste niveau voor informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET, afgegeven door de respectieve nationale veiligheidsautoriteit, de aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde autoriteit.

Artikel 44

Veiligheidsverklaring voor een vestiging

1.   Een „veiligheidsverklaring voor een vestiging” is een administratieve beslissing van een nationale veiligheidsautoriteit of een aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit waaruit blijkt dat de vestiging vanuit beveiligingsoogpunt een afdoend niveau van bescherming biedt voor EUCI met een bepaalde rubriceringsgraad.

2.   Een veiligheidsverklaring voor een vestiging die is verstrekt door een nationale veiligheidsautoriteit of een aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit van een lidstaat, en waarin overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving wordt aangegeven dat een marktdeelnemer in staat is om binnen zijn vestiging EUCI te beschermen op het passende rubriceringsniveau (CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET), wordt overgelegd aan de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, die deze op haar beurt doorzendt naar de afdeling van de Commissie die fungeert als aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit, alvorens een gegadigde, inschrijver, contractant, subsidieaanvrager of begunstigde van een subsidie toegang kan krijgen tot EUCI.

3.   Waar relevant meldt de aanbestedende autoriteit via de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, de in aanmerking komende nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit, dat een veiligheidsverklaring voor een vestiging vereist is voor de uitvoering van het contract. Een veiligheidsverklaring voor een vestiging of een veiligheidsverklaring voor personeel wordt verlangd indien EUCI met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET moet worden verstrekt in het stadium van de aanbestedings- of subsidiegunningsprocedure.

4.   De aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit kent geen gerubriceerde contracten of subsidie-overeenkomsten toe aan een geselecteerde inschrijver of deelnemer zonder van de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit van de lidstaat waar de contractant of subcontractant is geregistreerd, een bevestiging te hebben ontvangen dat er, indien zulks vereist is, een veiligheidsverklaring voor een vestiging is afgegeven.

5.   Indien de Veiligheidsautoriteit van de Commissie door de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit die een veiligheidsverklaring voor een vestiging heeft afgegeven, in kennis is gesteld van wijzigingen in de veiligheidsverklaring voor een vestiging, informeert zij de afdeling van de Commissie die fungeert als aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit. Bij onderaanneming worden de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit op de hoogte gebracht.

6.   Intrekking van een veiligheidsverklaring voor een vestiging door de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit biedt de aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit voldoende redenen om een gerubriceerd contract te beëindigen of een gegadigde, inschrijver of aanvrager uit te sluiten van mededinging. Een bepaling in die zin wordt opgenomen in de toekomstige modellen voor contracten en subsidie-overeenkomsten.

Artikel 45

Bepalingen voor gerubriceerde contracten en subsidie-overeenkomsten

1.   Wanneer tijdens de aanbestedingsprocedure aan een gegadigde, inschrijver of aanvrager EUCI wordt verstrekt, bevat de aanbesteding of de oproep tot het indienen van voorstellen een bepaling die de gegadigde, inschrijver of aanvrager die uiteindelijk geen offerte doet, of die niet wordt geselecteerd, verplicht alle gerubriceerde documenten binnen een bepaalde termijn terug te zenden.

2.   De aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit stelt via de Veiligheidsautoriteit van de Commissie de bevoegde nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit in kennis van het feit dat een gerubriceerd contract of gerubriceerde subsidie-overeenkomst is gegund, alsook van de relevante gegevens, zoals de naam van de contractant(en) of begunstigde(n), de duur van het contract en de maximale rubriceringsgraad.

3.   Indien dergelijke contracten of subsidie-overeenkomsten worden beëindigd, stelt de aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit via de Veiligheidsautoriteit van de Commissie de bevoegde nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit van de lidstaat waar de contractant of begunstigde van een subsidie is geregistreerd, onverwijld daarvan in kennis.

4.   Als algemene regel geldt dat de contractant of begunstigde van een subsidie alle EUCI die hij in zijn bezit heeft, na afloop van het gerubriceerde contract of de gerubriceerde subsidie-overeenkomst, of na beëindiging van deelname van een begunstigde, moet terugbezorgen aan de aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit.

5.   In het memorandum over de beveiligingsaspecten worden specifieke bepalingen opgenomen voor het verwijderen van EUCI tijdens de uitvoering van een gerubriceerd contract of een gerubriceerde subsidie-overeenkomst, of na afloop ervan.

6.   Wanneer de contractant of begunstigde van een subsidie gemachtigd is EUCI te houden na afloop van een gerubriceerd contract of een gerubriceerde subsidie-overeenkomst, blijven de minimumnormen van dit besluit van toepassing en moet de vertrouwelijkheid van EUCI door de contractant of begunstigde van een subsidie worden beschermd.

Artikel 46

Specifieke bepalingen voor gerubriceerde contracten

1.   De voor de bescherming van EUCI relevante voorwaarden waaronder een contractant een beroep kan doen op subcontractanten, worden in de aanbesteding en het gerubriceerde contract omschreven.

2.   Voordat een contractant delen van een gerubriceerd contract uitbesteedt aan een subcontractant, moet de aanbestedende autoriteit hiervoor toestemming verlenen. Geen onderaanneming die toegang tot EUCI behelst, kan aan in derde landen geregistreerde subcontractanten worden gegund, tenzij er een regelgevend kader voorhanden is voor de beveiliging van de informatie als bedoeld in hoofdstuk 7.

3.   Het is de verantwoordelijkheid van de contractant dat alle onderaannemingsactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de minimumnormen van dit besluit en de contractant mag geen EUCI doorgeven aan een subcontractant zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de aanbestedende autoriteit.

4.   Wat betreft EUCI die door de contractant of subcontractant wordt gegenereerd of behandeld, wordt de Commissie beschouwd als de bron, en oefent de aanbestedende autoriteit de rechten van de bron uit.

Artikel 47

Bezoeken in verband met gerubriceerde contracten

1.   Wanneer personeelsleden van de Commissie, van contractanten of begunstigden van een subsidie voor de uitvoering van een gerubriceerd contract of een gerubriceerde subsidie-overeenkomst op elkaars locaties toegang tot informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET nodig hebben, worden deze bezoeken georganiseerd in overleg met de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit. De Veiligheidsautoriteit van de Commissie wordt van een dergelijk bezoek in kennis gesteld. In het kader van specifieke programma's of projecten kunnen nationale veiligheidsautoriteiten, aangewezen veiligheidsautoriteiten of andere bevoegde veiligheidsautoriteiten echter ook een procedure overeenkomen om dergelijke bezoeken rechtstreeks te organiseren.

2.   Alle bezoekers dienen over een passende veiligheidsverklaring te beschikken en een noodzaak tot kennisname te hebben, alvorens zij toegang krijgen tot de EUCI die betrekking heeft op het gerubriceerde contract.

3.   Bezoekers krijgen uitsluitend toegang tot de EUCI die verband houdt met het doel van het bezoek.

4.   Meer gedetailleerde bepalingen worden uiteengezet in de uitvoeringsbepalingen.

5.   De naleving van de bepalingen inzake bezoeken in verband met gerubriceerde contracten, als uiteengezet in dit besluit en in de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in lid 4, is verplicht.

Artikel 48

Overdracht en vervoer van EUCI in verband met gerubriceerde contracten of gerubriceerde subsidie-overeenkomsten

1.   Op de overdracht van EUCI met elektronische middelen zijn de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 5 van dit besluit van toepassing.

2.   Op het vervoer van EUCI zijn de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 4 van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen daarbij van toepassing, overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving.

3.   Wat het vervoer van gerubriceerd materiaal als vracht betreft, worden bij de opstelling van regelingen inzake beveiliging de volgende beginselen toegepast:

a)

de beveiliging wordt tijdens alle fasen van het vervoer gewaarborgd, van het punt van oorsprong tot de eindbestemming;

b)

de mate van bescherming die aan een zending wordt verleend, wordt bepaald door de hoogste rubriceringsgraad van het materiaal dat zij bevat;

c)

vóór iedere grensoverschrijdende verplaatsing van materiaal met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of SECRET UE/EU SECRET stelt de verzender een vervoerplan op, dat wordt goedgekeurd door de betrokken nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit;

d)

het vervoer geschiedt zoveel mogelijk zonder onderbreking en wordt zo snel als de omstandigheden toelaten uitgevoerd;

e)

waar mogelijk leiden de routes alleen door lidstaten. Routes door niet-lidstaten worden alleen gevolgd met toestemming van de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit van de staat van de verzender en de staat van de geadresseerde.

Artikel 49

Overdracht van EUCI naar contractanten of begunstigden van een subsidie in derde landen

EUCI wordt overgedragen aan contractanten en begunstigden van een subsidie in derde landen overeenkomstig de veiligheidsmaatregelen die zijn overeengekomen door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, de afdeling van de Commissie als aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit, en de nationale veiligheidsautoriteit, aangewezen veiligheidsautoriteit of andere bevoegde veiligheidsautoriteit van het derde land waar de contractant of begunstigde van een subsidie is geregistreerd.

Artikel 50

Behandeling van informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED in de context van gerubriceerde contracten of subsidie-overeenkomsten

1.   De bescherming van informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED die wordt behandeld of opgeslagen in de context van gerubriceerde contracten of gerubriceerde subsidie-overeenkomsten, wordt gebaseerd op de beginselen van evenredigheid en kosteneffectiviteit.

2.   In de context van gerubriceerde contracten of gerubriceerde subsidie-overeenkomsten die de behandeling behelzen van informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED, is geen veiligheidsverklaring voor een vestiging of veiligheidsverklaring voor personeel vereist.

3.   Wanneer een contract of subsidie-overeenkomst de behandeling van informatie met rubricering RESTREINT UE/EU RESTRICTED in een door een contractant of begunstigde van een subsidie geëxploiteerd CIS behelst, zorgt de aanbestedende of subsidieverlenende autoriteit, na overleg met de Veiligheidsautoriteit van de Commissie, ervoor dat in het contract of de subsidie-overeenkomst de nodige technische en administratieve eisen worden gespecificeerd met betrekking tot de homologatie of goedkeuring van het CIS in overeenstemming met het ingeschatte risico, rekening houdend met alle belangrijke factoren. Hoe ver de homologatie of goedkeuring van een dergelijke CIS reikt, wordt door de Veiligheidsautoriteit van de Commissie en de betrokken nationale veiligheidsautoriteit of aangewezen veiligheidsautoriteit bepaald.

HOOFDSTUK 7

UITWISSELING VAN EUCI MET ANDERE INSTELLINGEN, AGENTSCHAPPEN, ORGANEN EN BUREAUS VAN DE UNIE, MET LIDSTATEN, MET DERDE LANDEN EN INTERNATIONALE ORGANISATIES

Artikel 51

Basisbeginselen

1.   Indien de Commissie of een van haar afdelingen vaststelt dat er behoefte bestaat om EUCI uit te wisselen met andere instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Unie, met derde landen of internationale organisaties, worden tot dat doel de nodige stappen gezet voor een passend wettelijk of administratief kader, eventueel met informatiebeveiligingsovereenkomsten of administratieve regelingen die overeenkomstig de relevante regelgeving worden gesloten.

2.   Onverminderd artikel 57 wordt EUCI alleen uitgewisseld met andere instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Unie, met derde landen of internationale organisaties, mits een dergelijk wettelijk of administratief kader is ingesteld, en er voldoende garanties zijn dat de betrokken instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Unie, derde landen of internationale organisaties evenwaardige basisbeginselen en minimumnormen voor de bescherming van gerubriceerde informatie toepassen.

Artikel 52

Uitwisseling van EUCI met andere instellingen, agentschappen, organen en bureaus van de Unie

1.   Alvorens een dergelijke administratieve regeling aan te gaan voor de uitwisseling van EUCI met andere instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Unie, vergewist de Commissie zich ervan dat de betrokken instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Unie:

a)

een regelgevend kader voor de bescherming van EUCI hebben ingesteld, waarin basisbeginselen en minimumnormen zijn vastgesteld die gelijkwaardig zijn aan die van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen;

b)

veiligheidsvoorschriften en -richtsnoeren toepassen inzake de veiligheid van personeel, fysieke veiligheid, het beheer van EUCI en de veiligheid van CIS die een gelijkwaardig beschermingsniveau garanderen als binnen de Commissie;

c)

de door hen gegenereerde EUCI als zodanig markeren.

2.   Het directoraat-generaal Personele middelen en veiligheid fungeert, in nauwe samenwerking met andere bevoegde afdelingen van de Commissie, als leidende dienst binnen de Commissie voor de sluiting van administratieve regelingen voor de uitwisseling van EUCI met andere instellingen, agentschappen, organen of bureaus van de Unie.

3.   Deze administratieve regelingen nemen over het algemeen de vorm aan van een briefwisseling, getekend door de directeur-generaal Personele middelen en veiligheid namens de Commissie.

4.   Alvorens een administratieve regeling aan te gaan betreffende de uitwisseling van EUCI voert de Veiligheidsautoriteit van de Commissie een evaluatie uit van het regelgevende kader voor de bescherming van EUCI om na te gaan of de maatregelen ter bescherming van EUCI doeltreffend zijn. De administratieve regeling treedt alleen dan in werking, en EUCI kan alleen dan worden uitgewisseld, indien de uitkomst van deze evaluatie tevredenstellend is en de aanbevelingen die na het evaluatiebezoek zijn gedaan, worden opgevolgd. Er worden regelmatig follow-upbezoeken gedaan om de naleving van de administratieve regeling te controleren en na te gaan of de bestaande veiligheidsmaatregelen blijven voldoen aan de overeengekomen basisbeginselen en minimumnormen.

5.   Binnen de Commissie fungeert het EUCI-register dat door het secretariaat-generaal wordt beheerd, in het algemeen als het belangrijkste doorgangspunt voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie met andere instellingen, agentschappen, organen en bureaus van de Unie. Indien zulks echter op veiligheids-, organisatorische of operationele gronden passender is voor de bescherming van EUCI, fungeren lokale EUCI-registers die overeenkomstig dit besluit en de uitvoeringsbepalingen zijn opgericht binnen de afdelingen van de Commissie, als doorgangspunt voor gerubriceerde informatie inzake aangelegenheden die vallen binnen de bevoegdheid van de betrokken afdelingen van de Commissie.

6.   De deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie wordt geïnformeerd over het proces van de sluiting van de administratieve regelingen als bedoeld in lid 2.

Artikel 53

Uitwisseling van EUCI met lidstaten

1.   EUCI kan worden uitgewisseld met en verstrekt aan de lidstaten mits deze de informatie beschermen overeenkomstig de vereisten voor de bescherming van informatie met een nationale rubricering, op het niveau dat volgens de in bijlage I vervatte concordantietabel van rubriceringen overeenstemt met het EU-niveau.

2.   Wanneer lidstaten gerubriceerde informatie met een nationale rubricering in de structuren of netwerken van de Europese Unie invoeren, beschermt de Commissie die informatie in overeenstemming met de voorschriften voor EUCI op het niveau dat volgens de in bijlage I vervatte concordantietabel van rubriceringen overeenstemt met het nationale niveau.

Artikel 54

Uitwisseling van EUCI met derde landen en internationale organisaties

1.   Indien de Commissie van oordeel is dat er een structurele behoefte bestaat om gerubriceerde informatie uit te wisselen met derde landen of internationale organisaties, worden daartoe de nodige stappen gezet voor een passend wettelijk of administratief kader, dat onder meer informatiebeveiligingsovereenkomsten of administratieve regelingen kan omvatten overeenkomstig de relevante regelgeving.

2.   De in lid 1 bedoelde informatiebeveiligingsovereenkomsten of administratieve regelingen bevatten bepalingen om ervoor te zorgen dat, wanneer derde landen of internationale organisaties EUCI ontvangen, die informatie wordt beschermd in overeenstemming met hun rubriceringsgraad en volgens minimumnormen die niet minder streng zijn dan die welke in dit besluit zijn vastgesteld.

3.   De Commissie kan administratieve regelingen treffen overeenkomstig artikel 56 wanneer de rubriceringsgraad van EUCI doorgaans niet hoger is dan RESTREINT UE/EU RESTRICTED.

4.   De in lid 3 bedoelde informatiebeveiligingsovereenkomsten of administratieve regelingen bevatten bepalingen om ervoor te zorgen dat, wanneer derde landen of internationale organisaties EUCI ontvangen, die informatie wordt beschermd in overeenstemming met hun rubriceringsgraad en volgens minimumnormen die niet minder streng zijn dan die welke in dit besluit zijn vastgesteld. De deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie wordt geraadpleegd over de sluiting van informatiebeveiligingsovereenkomsten of administratieve regelingen.

5.   Het besluit tot vrijgave van van de Commissie afkomstige EUCI aan een derde land of een internationale organisatie wordt per geval genomen door de afdeling van de Commissie die binnen de Commissie de bron is van deze EUCI, naargelang van de aard en de inhoud van die informatie, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het nut dat de Unie van de vrijgave heeft. Indien de bron van de gerubriceerde informatie waarvan de vrijgave wordt gevraagd, of van het bronmateriaal dat het kan bevatten, niet de Commissie is, verzoekt de afdeling van de Commissie die de houder is van deze gerubriceerde informatie, eerst de schriftelijke toestemming van de bron tot vrijgave ervan. Indien de bron niet kan worden vastgesteld, neemt de afdeling van de Commissie die de houder is van deze gerubriceerde informatie, de verantwoordelijkheid van de bron over, na raadpleging van de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie.

Artikel 55

Informatiebeveiligingsovereenkomsten

1.   Informatiebeveiligingsovereenkomsten met derde landen of internationale organisaties worden gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU.

2.   Dergelijke informatiebeveiligingsovereenkomsten:

a)

bevatten de basisbeginselen en minimumnormen voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de Unie en een derde land of internationale organisatie;

b)

bevatten technische uitvoeringsregelingen, waarover overeenstemming moet worden bereikt tussen de bevoegde veiligheidsautoriteiten van de relevante EU-instellingen en -organen en de bevoegde veiligheidsautoriteit van het derde land of de internationale organisatie in kwestie. Deze regelingen zijn afgestemd op het niveau van bescherming dat wordt geboden door de beveiligingsvoorschriften, -structuren en -procedures in het derde land of binnen de internationale organisatie in kwestie;

c)

stipuleren vast, voorafgaand aan de uitwisseling van gerubriceerde informatie volgens de overeenkomst, moet worden geverifieerd of de ontvangende partij in staat is de haar verstrekte gerubriceerde informatie op deugdelijke wijze te beschermen en te beveiligen.

3.   De Commissie raadpleegt, indien overeenkomstig artikel 51, lid 1, de noodzaak tot uitwisseling van gerubriceerde informatie wordt vastgesteld, de Europese Dienst voor extern optreden, het secretariaat-generaal van de Raad en andere instellingen en organen van de Unie, waar passend, ten einde te bepalen of een aanbeveling overeenkomstig artikel 218, lid 3, VWEU, moet worden ingediend.

4.   Er wordt geen EUCI uitgewisseld via elektronische middelen, tenzij daarin uitdrukkelijk is voorzien bij de informatiebeveiligingsovereenkomst of de technische uitvoeringsregelingen.

5.   Binnen de Commissie fungeert het EUCI-register dat door het secretariaat-generaal wordt beheerd, in het algemeen als het belangrijkste doorgangspunt voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie met derde landen en internationale organisaties. Indien zulks echter op veiligheids-, organisatorische of operationele gronden passender is voor de bescherming van EUCI, fungeren lokale EUCI-registers die overeenkomstig dit besluit en de uitvoeringsbepalingen zijn opgericht binnen de afdelingen van de Commissie, als doorgangspunt voor gerubriceerde informatie inzake aangelegenheden die vallen binnen de bevoegdheid van de betrokken afdelingen van de Commissie.

6.   Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de beveiligingsvoorschriften, structuren en procedures in het derde land of binnen de internationale organisatie in kwestie, neemt de Commissie in onderling overleg met het betrokken derde land of de internationale organisatie deel aan evaluatiebezoeken, in samenwerking met andere instellingen, agentschappen of organen van de Unie. Tijdens dergelijke evaluatiebezoeken wordt gekeken naar:

a)

het regelgevende kader voor de bescherming van gerubriceerde informatie;

b)

specifieke kenmerken van het beveiligingsbeleid en de manier waarop de beveiliging in het derde land of bij de internationale organisatie is georganiseerd, en de eventuele gevolgen die een en ander heeft voor het niveau van de gerubriceerde informatie die kan worden uitgewisseld;

c)

de vigerende beveiligingsmaatregelen en -procedures; en

d)

de procedures inzake veiligheidsverklaringen voor de rubriceringsgraad van de vrij te geven EUCI.

Artikel 56

Administratieve regelingen

1.   Wanneer het in de context van een politiek of wettelijk kader van de Unie nodig is om met derde landen of internationale organisaties structureel informatie uit te wisselen waarvan de rubriceringsgraad doorgaans niet hoger is dan RESTREINT UE/EU RESTRICTED, en wanneer de Veiligheidsautoriteit van de Commissie na raadpleging van de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie meer bepaald heeft vastgesteld dat de partij in kwestie geen voldoende ontwikkeld beveiligingssysteem heeft om een informatiebeveiligingsovereenkomst te sluiten, kan de Commissie met de relevante autoriteiten van het derde land of de internationale organisatie in kwestie een administratieve regeling treffen.

2.   Dergelijke administratieve regelingen nemen als algemene regel de vorm van een briefwisseling aan.

3.   Voor de sluiting van de regeling wordt een evaluatiebezoek georganiseerd. De deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie wordt geïnformeerd over de uitkomst van het evaluatiebezoek. Als er echter uitzonderlijke redenen voor dringende uitwisseling van gerubriceerde informatie zijn, mag EUCI worden vrijgegeven op voorwaarde dat alles in het werk wordt gesteld om zo spoedig mogelijk een dergelijk evaluatiebezoek te organiseren.

4.   Er wordt geen EUCI uitgewisseld via elektronische middelen, tenzij daarin uitdrukkelijk is voorzien in de administratieve regeling.

Artikel 57

Uitzonderlijke ad-hocvrijgave van EUCI

1.   Indien geen informatiebeveiligingsovereenkomst of administratieve overeenkomst van kracht is, en de Commissie of een van haar afdelingen vaststelt dat er in de context van een politiek of wettelijk kader van de Unie een uitzonderlijke behoefte bestaat om EUCI vrij te geven aan een derde land of een internationale organisatie, gaat de Veiligheidsautoriteit van de Commissie tezamen met de veiligheidsautoriteiten van het derde land of de internationale organisatie in kwestie voor zover mogelijk na of de beveiligingsvoorschriften, -structuren en -procedures van dat derde land of die organisatie van dien aard zijn dat aan hen vrijgegeven EUCI wordt beschermd volgens normen die niet minder streng zijn dan die van dit besluit.

2.   Tot de vrijgave van EUCI aan het derde land of de internationale organisatie in kwestie wordt, na raadpleging van de deskundigengroep voor de veiligheid van de Commissie, besloten door de Commissie, op basis van een voorstel van het lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken.

3.   Na het besluit van de Commissie tot vrijgave van EUCI en op voorwaarde van voorafgaande schriftelijke toestemming van de bron, met inbegrip van de auteur van het eventuele bronnenmateriaal, geeft de bevoegde afdeling van de Commissie de betrokken informatie vrij, voorzien van een markering inzake de geschiktheid voor vrijgave die vermeldt aan welk derde land of internationale organisatie zij is vrijgegeven. Voorafgaand aan of op het moment van de daadwerkelijke vrijgave, zegt de derde partij in kwestie schriftelijk toe dat zij de EUCI die zij ontvangt, zal beschermen overeenkomstig de basisbeginselen en minimumnormen van dit besluit.

HOOFDSTUK 8

SLOTBEPALINGEN

Artikel 58

Vervanging van voorgaande besluiten

Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (14) wordt ingetrokken en vervangen door dit besluit.

Artikel 59

Gerubriceerde informatie die is gegenereerd vóór inwerkingtreding van dit besluit

1.   Alle in overeenstemming met Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom gerubriceerde informatie blijft beschermd overeenkomstig de bepalingen dienaangaande in onderhavig besluit.

2.   Voor alle gerubriceerde informatie in het bezit van de Commissie op de datum waarop Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van kracht werd, met uitzondering van gerubriceerde informatie van Euratom, geldt het volgende:

a)

indien zij door de Commissie is gegenereerd, wordt zij automatisch beschouwd als zijnde geherrubriceerd als RESTREINT UE, tenzij de auteur uiterlijk op 31 januari 2002 heeft besloten tot een andere rubricering en alle geadresseerden van het betrokken document daarvan in kennis heeft gesteld;

b)

indien zij door auteurs buiten de Commissie is gegenereerd, behoudt zij haar oorspronkelijke rubricering en wordt zij behandeld als EUCI van het overeenkomstige niveau, tenzij de auteur ermee instemt de gegevens in een lagere rubriek in te delen of de rubricering op te heffen.

Artikel 60

Uitvoeringsbepalingen en veiligheidsmededelingen

1.   Waar nodig geschiedt vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor dit besluit via een machtigingsbesluit van de Commissie ten bate van het lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken, geheel in overeenstemming met het reglement van orde.

2.   Na te zijn gemachtigd op grond van voornoemd besluit van de Commissie kan het lid van de Commissie dat bevoegd is voor veiligheidszaken, veiligheidsmededelingen opstellen met veiligheidsrichtsnoeren en optimale werkwijzen binnen de reikwijdte van dit besluit en de uitvoeringsbepalingen.

3.   De Commissie kan de taken die zijn genoemd in lid 1 en lid 2 van dit artikel, per afzonderlijk delegatiebesluit delegeren aan de directeur-generaal Personele middelen en veiligheid, geheel in overeenstemming met het reglement van orde.

Artikel 61

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  Zie het „Arrangement entre le Gouvernement belge et le Parlement européen, le Conseil, la Commission, le Comité économique et social européen, le Comité des régions, la Banque européenne d'investissement en matière de sécurité” van 31 december 2004, het „Accord de sécurité signé entre la Commission et le Gouvernement luxembourgeois” van 20 januari 2007, en het „Accordo tra il Governo italiano e la Commissione europea dell'energia atomica (Euratom) per l'istituzione di un Centro comune di ricerche nucleari di competenza generale” van 22 juli 1959.

(2)  Besluit 2002/47/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 23 januari 2002 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 21 van 24.1.2002, blz. 23).

(3)  Besluit 2004/563/EG, Euratom van de Commissie van 7 juli 2004 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 251 van 27.7.2004, blz. 9).

(4)  Verordening (Euratom) nr. 3 van 31 juli 1958 ter toepassing van artikel 24 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 17 van 6.10.1958, blz. 406/58).

(5)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(6)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(7)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1).

(8)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (zie blz. 41 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(10)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1700/2003 van de Raad van 22 september 2003 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 1).

(11)  C(2006) 3602 van 16 augustus 2006 betreffende de veiligheid van de informatiesystemen die door de Europese Commissie worden gebruikt.

(12)  Verordening (EU) nr. 512/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 72).

(13)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).

(14)  Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1).


BIJLAGE I

CONCORDANTIE VAN DE RUBRICERINGEN

EU

TRES SECRET UE/EU TOP SECRET

SECRET UE/EU SECRET

CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL

RESTREINT UE/EU RESTRICTED

Euratom

EURA TOP SECRET

EURA SECRET

EURA CONFIDENTIAL

EURA RESTRICTED

België

Très Secret (Loi 11.12.1998)

Zeer Geheim (Wet 11.12.1998)

Secret (Loi 11.12.1998)

Geheim (Wet 11.12.1998)

Confidentiel (Loi 11.12.1998)

Vertrouwelijk (Wet 11.12.1998)

nota (1) hieronder

Bulgarije

Cтpoгo ceкретно

Ceкретно

Поверително

За служебно ползване

Tsjechië

Přísně tajné

Tajné

Důvěrné

Vyhrazené

Denemarken

Yderst hemmeligt

Hemmeligt

Fortroligt

Til tjenestebrug

Duitsland

Streng geheim

Geheim

VS (2) - Vertraulich

VS — Nur für den Dienstgebrauch

Estland

Täiesti salajane

Salajane

Konfidentsiaalne

Piiratud

Ierland

Top Secret

Secret

Confidential

Restricted

Griekenland

Άκρως Απόρρητο

Afk.: ΑΑΠ

Απόρρητο

Afk.: (ΑΠ)

Εμπιστευτικό

Αfk.: (ΕΜ)

Περιορισμένης Χρήσης

Afk.: (ΠΧ)

Spanje

Secreto

Reservado

Confidencial

Difusión Limitada

Frankrijk

Très Secret Défense

Secret Défense

Confidentiel Défense

nota (3) hieronder

Kroatië

VRLO TAJNO

TAJNO

POVJERLJIVO

OGRANIČENO

Italië

Segretissimo

Segreto

Riservatissimo

Riservato

Cyprus

Άκρως Απόρρητο

Αfk.: (ΑΑΠ)

Απόρρητο

Αfk.: (ΑΠ)

Εμπιστευτικό

Αfk.: (ΕΜ)

Περιορισμένης Χρήσης

Αfk.: (ΠΧ)

Letland

Sevišķi slepeni

Slepeni

Konfidenciāli

Dienesta vajadzībām

Litouwen

Visiškai slaptai

Slaptai

Konfidencialiai

Riboto naudojimo

Luxemburg

Très Secret Lux

Secret Lux

Confidentiel Lux

Restreint Lux

Hongarije

„Szigorúan titkos!”

„Titkos!”

„Bizalmas!”

„Korlátozott terjesztésű!”

Malta

L-Ogħla Segretezza

Sigriet

Kunfidenzjali

Ristrett

Nederland

Stg. ZEER GEHEIM

Stg. GEHEIM

Stg. CONFIDENTIEEL

Dep. VERTROUWELIJK

Oostenrijk

Streng Geheim

Geheim

Vertraulich

Eingeschränkt

Polen

Ściśle Tajne

Tajne

Poufne

Zastrzeżone

Portugal

Muito Secreto

Secreto

Confidencial

Reservado

Roemenië

Strict secret de importanță deosebită

Strict secret

Secret

Secret de serviciu

Slovenië

Strogo tajno

Tajno

Zaupno

Interno

Slowakije

Prísne tajné

Tajné

Dôverné

Vyhradené

Finland

ERITTÄIN SALAINEN

YTTERST HEMLIG

SALAINEN

HEMLIG

LUOTTAMUKSELLINEN

KONFIDENTIELL

KÄYTTÖ RAJOITETTU

BEGRÄNSAD TILLGÅNG

Sweden (4)

HEMLIG/TOP SECRET

HEMLIG AV SYNNERLIG BETYDELSE FÖR RIKETS SÄKERHET

HEMLIG/SECRET

HEMLIG

HEMLIG/CONFIDENTIAL

HEMLIG

HEMLIG/RESTRICTED

HEMLIG

Verenigd Koninkrijk

UK TOP SECRET

UK SECRET

Geen equivalent (5)

UK OFFICIAL — SENSITIVE


(1)  Diffusion Restreinte/Beperkte Verspreiding is in België geen classificatiegraad. België behandelt en beschermt alle gegevens met rubricering „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” op een niet minder stringente wijze dan door de normen en procedures in de beveiligingsvoorschriften van de Raad van de Europese Unie wordt voorgeschreven.

(2)  Duitsland: VS = Verschlusssache.

(3)  Frankrijk maakt in zijn nationale systeem geen gebruik van de rubricering „RESTREINT”. Frankrijk behandelt en beschermt alle gegevens met rubricering „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” op een niet minder stringente wijze dan door de normen en procedures in de beveiligingsvoorschriften van de Raad van de Europese Unie wordt voorgeschreven.

(4)  Zweden: de bovenste rubriceringen worden gebruikt door de defensieautoriteiten en de onderste door andere autoriteiten.

(5)  Het Verenigd Koninkrijk behandelt en beschermt alle EUCI met de rubricering „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften die gelden voor „UK SECRET”.


BIJLAGE II

LIJST VAN AFKORTINGEN

Acroniem

Betekenis

CA

Crypto Authority

CAA

Crypto Approval Authority

CCTV

Closed Circuit Television

CDA

Crypto Distribution Authority

CIS

Communication and Information Systems handling EUCI

DSA

Designated Security Authority

EUCI

EU Classified Information

FSC

Facility Security Clearance

IA

Information Assurance

IAA

Information Assurance Authority

IDS

Intrusion Detection System

IT

Information Technology

LSO

Local Security Officer

NSA

National Security Authority

PSC

Personnel Security Clearance

PSCC

Personnel Security Clearance Certificate

PSI

Programme/Project Security Instructions

RCO

Registry Control Officer

SAA

Security Accreditation Authority

SAL

Security Aspects Letter

SCG

Security Classification Guide

SecOPs

Security Operating Procedures

TA

TEMPEST Authority

TFEU

Treaty on the Functioning of the EU


BIJLAGE III

LIJST VAN NATIONALE VEILIGHEIDSINSTANTIES

BELGIË

Nationale Veiligheidsoverheid

FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Karmelietenstraat 15

1000 Brussel

Tel. secretariaat: +32 25014542

Fax +32 25014596

E-mail: nvo-ans@diplobel.fed.be

BULGARIJE

Държавна комисия по сигурността на информацията

(Staatscommissie inzake informatieveiligheid)

90 Cherkovna

1505 Sofia

Tel. +359 29333600

Fax +359 29873750

E-mail: dksi@government.bg

Website: www.dksi.bg

TSJECHIË

Národní bezpečnostní úřad

(Nationale veiligheidsautoriteit)

Na Popelce 2/16

150 06 Praha 56

Tel. +420 257283335

Fax +420 257283110

E-mail: czech.nsa@nbu.cz

Website: www.nbu.cz

DENEMARKEN

Politiets Efterretningstjeneste

(Deense veiligheidsinlichtingendienst)

Klausdalsbrovej 1

2860 Søborg

Tel. +45 33148888

Fax +45 33430190

Forsvarets Efterretningstjeneste

(Deense defensie-inlichtingendienst)

Kastellet 30

2100 København

Tel. +45 33325566

Fax +45 33931320

DUITSLAND

Bundesministerium des Innern

Referat ATS III 3

Alt-Moabit 101 D

11014 Berlin

Tel. +49 30186810

Fax +49 30186811441

E-mail: oesIII3@bmi.bund.de

ESTLAND

Riigi julgeoleku volitatud esindaja (Nationale veiligheidsautoriteit)

Kaitseministeerium (ministerie van Defensie)

Sakala 1

15094 Tallinn

Tel. +372 7170113 0019, +372 7170117

Fax +372 7170213

E-mail: nsa@mod.gov.ee

GRIEKENLAND

Γενικό Επιτελείο Εθνικής Άμυνας (ΓΕΕΘΑ)

Διακλαδική Διεύθυνση Στρατιωτικών Πληροφοριών (ΔΔΣΠ)

Διεύθυνση Ασφαλείας και Αντιπληροφοριών

ΣΤΓ 1020 — Χολαργός (Αθήνα)

Τel.: +30 2106572045 (kantooruren)

+30 2106572009 (kantooruren)

Fax +30 2106536279; +30 2106577612

Generale Staf Grieks ministerie van Defensie

Sectoraal directoraat Militaire inlichtingen

Directoraat Veiligheid en contraspionage

STG 1020 Holargos — Athene

Tel. +30 2106572045

+30 2106572009

Fax +30 2106536279, +30 2106577612

SPANJE

Autoridad Nacional de Seguridad

Oficina Nacional de Seguridad

Avenida Padre Huidobro s/n

28023 Madrid

Tel. +34 913725000

Fax +34 913725808

E-mail: nsa-sp@areatec.com

FRANKRIJK

Secrétariat général de la défense et de la sécurité nationale

Sous-direction Protection du secret (SGDSN/PSD)

51 Boulevard de la Tour-Maubourg

75700 Paris 07 SP

Tel. +33 171758177

Fax +33 171758200

KROATIË

Ured Vijeća za nacionalnu sigurnost

(Bureau van de nationale veiligheidsraad)

Jurjevska 34

HR-10000 Zagreb

Tel. +385 14681222

Fax +385 14686049

Website: www.uvns.hr

IERLAND

National Security Authority

Department of Foreign Affairs

76-78 Harcourt Street

Dublin 2

Tel. +353 14780822

Fax +353 14082959

ITALIË

Presidenza del Consiglio dei Ministri

D.I.S. — U.C.Se.

Via di Santa Susanna, 15

00187 Roma

Tel. +39 0661174266

Fax +39 064885273

CYPRUS

ΥΠΟΥΡΓΕΙΟ ΑΜΥΝΑΣ

ΣΤΡΑΤΙΩΤΙΚΟ ΕΠΙΤΕΛΕΙΟ ΤΟΥ ΥΠΟΥΡΓΟΥ

Εθνική Αρχή Ασφάλειας (ΕΑΑ)

Υπουργείο Άμυνας

Λεωφόρος Εμμανουήλ Ροΐδη 4

1432 Λευκωσία, Κύπρος

Τel.: +357 22807569, +357 22807643,

+357 22807764

Fax +357 22302351

Ministerie van Defensie

Militaire Staf van de minister

Nationale veiligheidsautoriteit

4 Emanuel Roidi street

1432 Nicosia

Tel. +357 22807569, +357 22807643,

+357 22807764

Fax +357 22302351

E-mail: cynsa@mod.gov.cy

LETLAND

Nationale veiligheidsautoriteit

Latvijas Republikas Satversmes Aizsardzības Birojs

(Bureau van de Republiek Letland voor de bescherming van de grondwet)

PO Box 286

LV-1001 Riga

Tel. +371 67025418

Fax371 67025454

E-mail: ndi@sab.gov.lv

LITOUWEN

Lietuvos Respublikos paslapčių apsaugos koordinavimo komisija

(Commissie voor de coördinatie van de bescherming van geheimen van de Republiek Litouwen)

(Nationale veiligheidsautoriteit)

Gedimino 40/1

LT-01110 Vilnius

Tel. +370 70666701, +370 70666702

Fax +370 70666700

E-mail: nsa@vsd.lt

LUXEMBURG

Autorité nationale de Sécurité

Boîte postale 2379

1023 Luxembourg

Tel. +352 24782210 central

+ 352 24782253 direct

Fax +352 24782243

HONGARIJE

Nemzeti Biztonsági Felügyelet

(Nationale veiligheidsautoriteit van Hongarije)

H-1024 Budapest, Szilágyi Erzsébet fasor 11/B

Tel. +36 17952303

Fax +36 17950344

Postadres:

1357 Budapest,

PO Box 2

E-mail: nbf@nbf.hu

Website: www.nbf.hu

MALTA

Ministeru għall-intern u s-sigurta' nazzjonali

(ministerie van Binnenlandse zaken en nationale veiligheid)

PO Box 146

MT-Valletta

Tel. +356 21249844

Fax +356 25695321

NEDERLAND

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Postbus 20010

2500 EA Den Haag

Tel. +31 703204400

Fax +31 703200733

Ministerie van Defensie

Beveiligingsautoriteit

Postbus 20701

2500 ES Den Haag

Tel. +31 703187060

Fax +31 703187522

OOSTENRIJK

Informationssicherheitskommission

Bundeskanzleramt

Ballhausplatz 2

1014 Wien

Tel. +43 1531152594

Fax +43 1531152615

E-mail: ISK@bka.gv.at

POLEN

Agencja Bezpieczeństwa Wewnętrznego — ABW

(Bureau interne veiligheid)

2A Rakowiecka

00-993 Warszawa

Tel. +48 225857944

Fax +48 225857443

E-mail: nsa@abw.gov.pl

Website: www.abw.gov.pl

PORTUGAL

Presidência do Conselho de Ministros

Autoridade Nacional de Segurança

Rua da Junqueira, 69

1300-342 Lisboa

Tel. +351 213031710

Fax +351 213031711

ROEMENIË

Oficiul Registrului Național al Informațiilor Secrete de Stat

(Roemeens nationaal veiligheidsagentschap — ORNISS)

(Nationaal registratiebureau voor gerubriceerde informatie)

str. Mureș, nr. 4

012275 București

Tel. +40 212245830

Fax +40 212240714

E-mail: nsa.romania@nsa.ro

Website: www.orniss.ro

SLOVENIË

Urad Vlade RS za varovanje tajnih podatkov

Gregorčičeva 27

SI-1000 Ljubljana

Tel. +386 14781390

Fax +386 14781399

E-mail: gp.uvtp@gov.si

SLOWAKIJE

Národný bezpečnostný úrad

(Nationale veiligheidsautoriteit)

Budatínska 30

PO Box 16

850 07 Bratislava

Tel. +421 268692314

Fax +421 263824005

Website: www.nbusr.sk

FINLAND

Kansallinen turvallisuusviranomainen/Nationella säkerhetsmyndigheten

(Nationale veiligheidsautoriteit)

Ulkoasiainministeriö/Utrikesministeriet (ministerie van Buitenlandse Zaken)

PO Box 453

FI-00023 Valtioneuvosto/Statsrådet

Tel. +358 16055890

Fax +358 916055140

E-mail: NSA@formin.fi

ZWEDEN

Utrikesdepartementet

(Ministerie van Buitenlandse Zaken)

SSSB

S-103 39 Stockholm

Tel. +46 84051000

Fax +46 87231176

E-mail: ud-nsa@foreign.ministry.se

VERENIGD KONINKRIJK

UK National Security Authority

Room 335, 3rd Floor

70 Whitehall

London

SW1A 2AS

Tel. 1: +44 2072765649

Tel. 2: +44 2072765497

Fax +44 2072765651

E-mail: UK-NSA@cabinet-office.x.gsi.gov.uk